
Dhr. Gfrörer was de eerste eigenaar van het pand aan Kanaal Noord 99
Johann Max Gfrörer kwam oorspronkelijk uit Württemberg, Duitsland. Als jonge man verhuisde hij naar Haarlem, waar hij een carrière als bakker begon. Door de zwangerschap van zijn vriendin moest Johann trouwen, maar er was één probleem: Johann was officieel geen Nederlander. Om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, stelden veel collega’s een brief op waarin zij beschreven hoe Johann zich volledig had aangepast aan het Nederlandse leven. Door deze aanbevelingen kreeg hij uiteindelijk de Nederlandse nationaliteit en kon hij op 7 november 1838 trouwen met de Joodse Margaretha Wilhelmina Bijdemasschen. Het stel vestigde zich in Amsterdam, aan de Marken, waar ze tussen 1838 en 1853 negen kinderen kregen. Helaas stierven zes van hun kinderen op jonge leeftijd. Johann stond bekend als een sociale man die zich inzette voor de minderbedeelden.

Op 5 januari 1867, toen Johann 60 jaar werd, besloot hij zijn bakkersvak neer te leggen en het rustiger aan te doen. Samen met zijn gezin en schoonzus verhuisde hij naar Apeldoorn, waar ze een bouwplaats met woning kochten. Johann had een grote passie voor bier en was van plan om een café te bouwen naast zijn nieuwe huis. Deze plannen gingen in rook op toen twee weken na de verhuizing, op vrijdag 19 juni 1868 een brand uitbrak in de stoompapiermolen van de heer Sanders. De brand breidde zich uit naar de papierfabriek van de buurman, de heer Van Milligen, en verwoestte ook de woningen op de Koudhoorn. Gelukkig was de familie Gfrörer goed verzekerd. Daarnaast kon hij het stuk grond nog verkopen, waarna hij opzoek ging naar een nieuwe woning.

Johann vond een ideale locatie op de hoek van de Nieuwe Markt. Hier ging zijn droom in vervulling door op 10 augustus 1868 een tapperij/slijterij te openen. Zijn bieren waren goed in trek en zijn assortiment breidde Johan constant uit met nieuwe bieren.

Op 9 november 1870 trouwde dochter Anna met de 30 jaar oudere klerk Ijsbrand ten Zweege. De andere dochter, Margaretha, bleef ongehuwd bij haar ouders wonen. Margaretha had echter een handicap waardoor ze beperkt was in haar mobiliteit. Ondanks haar beperking droeg ze haar steentje bij aan de dagelijkse gang van zaken in de herberg en was ze geliefd bij de gasten. Hun zoon, Johan Max, vertrok in 1870 naar Arnhem, waar hij al snel op het verkeerde pad raakte. Hij werd een inbreker en bracht meer tijd door in de gevangenis dan daarbuiten. Toch kon hij altijd bij zijn ouders terecht wanneer hij vrij was.

Na het vertrek van hun dochter besloot de familie in April 1871 te verhuizen naar een nieuw pand aan het Kanaal. Het bruine pand had als adres AB 99, maar in de volksmond heette deze plek “De kop van de Vaart” of “de Vaart”. Door de perfecte ligging, precies voor de nieuwe laad- en losplek, werd de tapperij een groot succes. Maar de familie kwam al gauw tot de ontdekking dat hier veel meer uit te halen viel. Als ze het pand ombouwen tot herberg kunnen de gasten hier ook overnachten. Zo werd het pand snel omgetoverd tot herberg.

Bij binnenkomst kwam je meteen in de gelagkamer, waar langs de muren mahoniehouten meubels stonden en een kast vol tinnen en glazen servies prijkte. Aan de andere kant van de kamer stond een grote secretaire, waar Johann de administratie bijhield. In het midden stond een stevige houten tafel met comfortabele stoelen, en in een hoek stond een ruime fauteuil bij de kachel—de ideale plek om uit te rusten na een lange reis. Een staande klok tikte zachtjes op de achtergrond. De slaapkamers boven waren eenvoudig en koud, met het constante probleem van ratten. De ramen boden echter een prachtig uitzicht over het levendige kanaal.
Buiten de herberg stonden bloeiende hortensia’s in bakken die het erf kleur gaven. Achter de herberg stonden een tentwagen en een handkar, naast een bruin paard dat rustig in de stal stond. Er was geen elektriciteit of kraanwater; de verlichting kwam van olielampen en kaarsen, en het water werd uit het kanaal gehaald.
Johann Max Gfrörer, een man met een ovaal gezicht, bruin haar, bruine ogen en een Duits accent, was de gastheer en kastelein van de herberg. Zijn vriendelijke en gastvrije houding zorgde ervoor dat elke bezoeker zich welkom voelde. De herberg stond bekend om de Beierse en Nederlandse bieren die werden geserveerd. Voor slechts 8 cent kon je een glas bier krijgen, en een flesje kostte slechts 12 cent—een uitzonderlijk lage prijs, ook voor die tijd.
De herberg van Gfrörer werd niet alleen een populaire plek voor dorstige reizigers, maar ook een levendige ontmoetingsplaats voor de lokale bevolking. Het diende als locatie voor vergaderingen, veilingen en sociale bijeenkomsten.

In 1873 werd Johann’s vrouw ziek en kon ze het werk in de herberg niet meer aan. Het gezin besloot daarom de herberg te verkopen, wat in de zomer van 1874 gebeurde aan koopman Willem Reinier Bennink. Johann opende vervolgens een Koffie- en Bierhuis aan de Brink, genaamd “De Apeldoornsche Bierhal”, waar hij zijn passie weer kon uitvoeren. Ondanks de ziekte van zijn vrouw bleef Johann hard werken. Hij introduceerde nieuwe bieren, breidde zijn zaak uit, plaatste een nieuw biljart en organiseerde biljartwedstrijden met mooie prijzen.

Ondertussen ging de gezondheid van zijn vrouw steeds verder achteruit, en op 12 januari 1876 overleed zij om 02:00 thuis op 58-jarige leeftijd. Het verlies van zijn vrouw had een grote impact op Johann en zijn gezin. Zijn zoon zat vast in Den Haag, waardoor Johann er alleen voor stond met zijn gehandicapte dochter Margaretha. De schulden stapelden zich op, en op 13 augustus 1878 werd Johann failliet verklaard. Zijn woning en inboedel werden tijdens een veiling verkocht voor ongeveer 3500 gulden. De nieuwe eigenaar, de heer Ravenhorst, zette het Bier- en Koffiehuis voort, terwijl Johann en zijn dochter op straat kwamen te staan.


Johann schaamde zich diep en wilde niet bij zijn schoonzoon en dochter, die vlakbij zijn oude Bierhal aan de Brink woonden, inwonen. Het was te pijnlijk voor hem, waarna hij besloot samen met zijn dochter Margaretha elders geluk te zoeken. Op 5 maart 1879 vertrokken zij naar Rotterdam en later naar Amsterdam, waar ze een woning aan de Karthuizersstraat 4 huurden.

Op 22 april 1880 overleed Johann’s schoonzoon, Ijsbrand ten Zweege, op 69-jarige leeftijd. Anna, die tien jaar met hem getrouwd was, bleef wonen in de woning aan de Brink in Apeldoorn. De gebeurtenissen van de afgelopen jaren drukten zwaar op Johann, wiens gezondheid steeds verder achteruitging. Op 12 juni 1881 nam dochter Anna haar vader en zusje weer in huis om voor hen te zorgen. Johann Max Gfrörer overleed uiteindelijk op maandag 14 november 1881, op 67-jarige leeftijd.

Na Johann zijn dood bleven zijn dochters bij elkaar wonen. Dochter Anna overleed hier op 29 september 1886, waarna haar gehandicapte zusje werd opgevangen door een neef in Loosdrecht. Margaretha overleed hier vier jaar later op 10 oktober 1890.


Na de dood van zijn zusters bleef hun broertje Johan alleen achter. Hij had geen vrouw en kinderen en stond, ondanks zijn baantjes als kelner en boekbinder in Amsterdam, bekend als een groot crimineel. In 1901 werd hij opnieuw veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf, waarna hij op 13 december 1904 werd ontslagen. Dit is het laatste bericht wat over hem te vinden is.
