
Joodse Kinderen in Apeldoorn
In september 1947 speelde zich in Apeldoorn een bijzonder tafereel af. Maar liefst 450 Joodse kinderen, afkomstig uit Oost- en Midden-Europa, kwamen na een lange en uitputtende reis aan in Nederland. Deze kinderen waren overlevenden van de naziterreur: velen van hen hadden de gruwelen van de concentratiekampen aan den lijve ondervonden. Na de bevrijding waren ze niet naar huis teruggekeerd, omdat hun ouders en families waren vermoord en hun dorpen of gemeenschappen niet meer bestonden. Ze behoorden tot wat men toen “verplaatste personen” noemde: mensen die in het verscheurde Europa van na de oorlog nergens meer thuis waren.
Een gebroken generatie
De kinderen waren bleker en magerder dan men in Nederland ooit had gezien. Ze droegen kleren die hen waren gegeven in kampen of vluchtelingenverblijven. Hun lichamen waren verzwakt door jarenlange ondervoeding, gebrekkige medische zorg en chronische stress. Sinds 1945 hadden ze in verschillende opvangkampen gewoond, waar de leefomstandigheden vaak erbarmelijk waren.
Het Apeldoornsche Bosch als toevluchtsoord
Toen ze in Apeldoorn arriveerden, werden ze opgevangen in het gesticht Het Apeldoornsche Bosch. Deze instelling was oorspronkelijk een inrichting voor Joodse verstandelijk beperkte mensen geweest, maar had de oorlog zelf niet ongeschonden doorstaan. Tijdens de bezetting waren vrijwel alle patiënten gedeporteerd en vermoord. Nu kreeg de plek een nieuw, tijdelijk doel: een toevluchtsoord waar deze kinderen zouden kunnen herstellen.
Medische zorg en bijvoeding
Artsen, verpleegkundigen en voogden stonden klaar om direct te beginnen met de „bijvoeding”. Dit was meer dan gewone maaltijden. Het betrof zorgvuldig samengestelde voedingsschema’s, waarin stap voor stap weer opgebouwd werd naar een volwaardig dieet, zodat de verzwakte lichamen niet overbelast raakten. Ook kregen de kinderen vitamines en medische behandelingen tegen infecties en ziektes die zich onder hongerige, verzwakte kinderen snel konden verspreiden.
Een nieuw begin in Palestina
De Nederlandse autoriteiten en Joodse organisaties hadden afgesproken dat het verblijf in Nederland drie jaar zou duren. Gedurende die tijd kregen de kinderen onderwijs, psychologische begeleiding en een opvoeding die hen moest voorbereiden op een toekomst in Palestina. Dat was het land waar velen van hen hoopten opnieuw te kunnen beginnen. De meeste kinderen beschouwden Palestina als hun nieuwe vaderland, hoewel ze het nog nooit hadden gezien. Hun verblijf in Apeldoorn was daarom niet alleen een periode van lichamelijk herstel, maar ook een fase waarin ze moesten leren hoe een toekomst eruit zou kunnen zien na een jeugd vol verlies en geweld.