
Het Blokhuispoort te Leeuwarden
In een zaak die de gemeenschap van Apeldoorn schokte, werd de 23-jarige Wouter Prins schuldig bevonden aan de moord op zijn werkgever, bakker Antonius Johannes Scholten. Het Hof van Arnhem veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 20 jaar, ondanks de eis van het Openbaar Ministerie voor levenslange opsluiting.
De tragedie vond plaats in de nacht van 12 op 13 februari 1909, toen Scholten werd vermoord in zijn eigen huis. Prins, die als knecht bij Scholten in de bakkerij werkte, werd al snel als verdachte aangewezen. Op de avond van de moord hoorde de weduwe Scholten haar man rare gorgelende geluiden maken en voelde ze iets nattigs op het bed, wat later bloed bleek te zijn. Ondanks haar oproepen kwam Prins pas na enige tijd naar beneden, ogenschijnlijk onbewogen, en hielp haar niet direct toen ze haar stervende man in haar armen hield.

Uit het onderzoek bleek dat Scholten door een messteek in zijn borst was gedood, wat leidde tot snelle verbloeding. Dit mes, waarop later bloedsporen werden gevonden, werd aangetroffen in de koffer van Prins, die op zijn kamer stond. Prins erkende dat het mes van hem was, maar ontkende de moord. Het mes vertoonde onmiskenbare sporen van bloed, zoals werd bevestigd door deskundige Dr. Hesselink, die microscopisch onderzoek verrichtte.
Verder getuigde de weduwe Scholten dat de verhouding tussen haar en Prins voor de moord vrij close was geweest, met Prins die haar regelmatig avances maakte en haar man belasterde. Prins had tegen haar gezegd dat ze het goed met elkaar konden vinden en dat de baas, Scholten, een “lelijke vent” was. Opmerkelijk is dat op de avond van de moord Prins, die die dag veel cognac had gedronken, ongewoon nerveus was en na de moord vreemd kalm bleef, zelfs toen het lijk van Scholten uit het huis werd gedragen.
De dienstbode van Scholten, Hendrikje Noorderijk, bevestigde dat ze Prins hoorde toen hij langzaam naar beneden kwam na de schreeuw van mevrouw Scholten. Zij merkte ook op dat Prins die avond in de bakkerij werkte alsof er niets gebeurd was, terwijl zijn werkgever dood in de kamer ernaast lag.
Een ander cruciaal bewijsstuk was een inscriptie die later werd ontdekt op een deur in het huis van Scholten, waarin stond: “H. J. L. is de moordenaar”. Deze inscriptie leek een poging om de schuld in de schoenen van een ander te schuiven, namelijk Hermanus Johannes Lodder, die eveneens knecht bij Scholten was geweest.
De overtuiging van Prins werd verder versterkt door getuigenissen van buren, waaronder G. J. Kluin, die Prins meteen na de moord had zien doorgaan met het bakken van brood, ogenschijnlijk ongevoelig voor de gruwelijke gebeurtenis die net had plaatsgevonden.
Ondanks de overtuigende bewijzen en getuigenverklaringen bleef Prins zijn onschuld volhouden. Hij tekende zelfs hoger beroep aan nadat hij eerder door de rechtbank in Zutphen tot 15 jaar gevangenisstraf was veroordeeld. Echter, het Hof van Arnhem achtte de feiten bewezen en verhoogde zijn straf naar 20 jaar. Een paar maanden na de veroordeling verloor de weduwe van Scholten ook haar pas geboren zoontje, die naar zijn vader werd vernoemd.

De zaak tegen Wouter Prins is een tragisch hoofdstuk in de geschiedenis van Apeldoorn, waarin jaloezie en haat de boventoon voerden. Prins zal nu twee decennia doorbrengen achter de tralies, terwijl de herinnering aan bakker Scholten en de wreedheid van zijn dood nog lang in het collectieve geheugen van de gemeenschap zal blijven hangen.
