
In 1939 behaalde Max zijn C-Brevet Zweefvliegen
Max Wilhelm Douwe Christern, geboren op 7 mei 1923 in Vorden, was een man met een complex en avontuurlijk leven. Zijn vader was een Duitser, zijn moeder Nederlands, en hoewel hij in Nederland werd geboren, had hij de Duitse nationaliteit. Dit zou later in zijn leven voor veel problemen zorgen.
Max groeide op in Apeldoorn, nadat zijn familie na het overlijden van zijn vader vanuit de Filipijnen naar Nederland was verhuisd. In Apeldoorn ontwikkelde hij een passie voor sport, met name hockey en zweefvliegen. Op zestienjarige leeftijd maakte hij al een indrukwekkende zweefvlucht van 100 kilometer vanaf Teuge, wat zijn liefde voor de luchtvaart verder aanwakkerde.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog veranderde zijn leven. Door zijn Duitse nationaliteit werd hij als “Rijksduitser” opgeroepen voor dienst in het Duitse leger. Hoewel hij in eerste instantie meedeed, wilde hij niets liever dan ontsnappen. Hij koos voor een opleiding tot piloot, in de hoop een kans te vinden om te desertteren. Zijn plan slaagde gedeeltelijk toen hij met een vliegtuig wist te ontsnappen van het Russische front. Hij probeerde Engeland te bereiken, maar door brandstofgebrek moest hij noodgedwongen landen in Nederland. Hij dook onder en nam de schuilnaam Menno Kannegieter aan.
In 1944 werd Max, ondanks zijn voorzorgsmaatregelen, opgepakt tijdens een controle. Hij werd naar Kamp Amersfoort gestuurd, maar wist daar in augustus te ontsnappen. Hij dook onder in de omgeving van Nijmegen en leefde een gevaarlijk bestaan als verzetsstrijder, waarbij hij anderen hielp met voedselbonnen en onderduikadressen. Na de bevrijding van Brabant in september 1944 sloot hij zich aan bij de geallieerden en begon zijn werk als verkenner voor de Britse Royal Air Force.
Na de oorlog ging hij verder in de luchtvaart en trad toe tot de Koninklijke Luchtmacht, waar hij de rang van sergeant-vlieger bereikte. In 1946 werd hij gestationeerd bij de Marine Luchtvaartdienst en bereidde hij zich voor op een missie naar Nederlands-Indiƫ.
Op 7 oktober 1946, de dag die zijn lot zou bezegelen, maakte Max zijn eerste solovlucht met een Fairey Firefly. Hoewel hij de opdracht had om dichtbij de vliegbasis te blijven, besloot hij naar Apeldoorn te vliegen om zijn moeder te groeten. Tijdens deze vlucht maakte hij enkele duikvluchten boven het marktplein en vloog vervolgens laag over de stad. Tragisch genoeg kwam hij te dicht bij de Hogere Burgerschool. In een poging de toren te ontwijken, raakte zijn vliegtuig de hoek van het schoolgebouw. Een vleugel brak af en de brandstoftank scheurde, waarbij brandende brandstof de gymzaal binnendrong waar 27 kinderen en een leraar zich bevonden. 22 kinderen verloren daarbij hun leven, evenals Max zelf, die met zijn vliegtuig neerstortte in de bomen achter de school.
Zijn moeder, die het allemaal zag gebeuren overleed ter plekke aan een hartaanval. Max en zijn moeder werden samen gecremeerd in Driehuis, waar veel collega’s en vrienden afscheid van hen namen.
Max en zijn moeder werden onder grote belangstelling gecremeerd op Westerveld. Beide kisten werden bedekt door een overvloed aan bloemen en een krans van de Koninklijke Marine. In de aula spraken enkele vrienden, die samen met Max de vliegersopleiding in Engeland hadden gevolgd of met hem bij Vliegclub Teuge zaten, woorden van afscheid.
