
Narda met haar ouders
Meinarda Klasina Maria (Narda) van Terwisga werd op 24 augustus 1919 geboren in Apeldoorn. Ze groeide op in een gezin met een oudere zus, Jantje. Hun vader, Jan van Terwisga, was onderwijzer en hun moeder, Maria Susanna Scheers, zorgde voor het huishouden. Het gezin woonde aan de Roggestraat 18, een rustige straat waar de kinderen in alle vrijheid konden opgroeien.

Als kind was Narda leergierig en ambitieus. Na de lagere school vervolgde ze haar opleiding aan de HBS. Ze verhuisde op 17 april 1935 met haar ouders en zus naar de Paul Krugerstraat 30. Ze behaalde haar diploma en vervolgde haar studie met vakdiploma’s in de kantoorsector, waaronder stenografie, typen en moderne vreemde talen. Deze opleidingen waren van groot belang voor haar latere carrière. Narda was een ondernemende jongedame en opende in 1939 haar eigen kantooropleiding aan de Deventerstraat, op de hoek van de Jonkheer Molleruslaan. Hier leerde ze haar leerlingen alles over typen, stenografie en vreemde talen. Het was een succesvol bedrijf dat veel lokale jonge mensen aantrok.


In 1943 richtte ze de ‘Vrije Groep Narda’ op, een verzetsgroep die zich op een bijzondere manier onderscheidde. De groep bestond alleen uit mannen, maar werd geleid door Narda, wat op zichzelf al opmerkelijk was. De groep hielp joden, zorgde voor onderduikadressen, verleende bijstand aan geallieerde piloten die neergestort waren en zorgde voor vervalste persoonsbewijzen en distributiekaarten. Narda’s groep speelde een cruciale rol in het verzet.
Helaas bleek dat een van haar leerlingen, Willem l’Ecluse, een verrader was. Hij verried de groep aan de Sicherheitsdienst (SD). Op 30 september 1944 overhandigde l’Ecluse een lijst met namen en adressen aan de SD. Het was een verraad dat enorme gevolgen zou hebben. Die middag vielen de Duitsers binnen bij Narda’s huis en arresteerden zes leden van haar groep, evenals twee geallieerde piloten die ondergedoken waren bij de moeder van een van de leden, mevrouw Bitter-van der Noordaa.
Op 2 oktober 1944 werden de zes verzetsmensen en de twee piloten gefusilleerd op het terrein van Het Apeldoornsche Bosch. Hun lichamen werden verspreid over Apeldoorn als afschrikwekkend voorbeeld voor de bevolking. De lijken droegen bordjes met de tekst: “Terrorist”om hun nek. Narda en mevrouw Bitter werden echter niet geëxecuteerd, omdat de Duitsers op dat moment geen vrouwen executeerden. In plaats daarvan werden ze naar Duitsland gedeporteerd en belandden ze uiteindelijk in het vreselijke vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück.

Narda werd na haar arrestatie zwaar gemarteld door de SD voordat ze naar Ravensbrück werd overgebracht. In het kamp onderging ze verschrikkelijke ontberingen en folteringen. In april 1945 werd ze door het Rode Kruis naar Zweden gebracht voor verpleging. Haar toestand was nog steeds ernstig; haar lichaam was zwaar getekend door de martelingen en ze had veel medische hulp nodig. Tijdens haar verblijf in Zwitserland kreeg ze de zorg die ze nodig had om te herstellen van de fysieke en mentale gevolgen van de oorlog.
Narda getuigde later in een rechtszaal over de dramatische gebeurtenissen die haar leven hadden beïnvloed. Tijdens haar getuigenis beschreef ze het verraad van Willem l’Ecluse en de verschrikkelijke gevolgen daarvan. Ze vertelde over de laatste momenten die ze had doorgebracht met de leden van haar verzetsgroep die waren gefusilleerd, en de ontroering overmande haar zo sterk dat ze haar relaas even moest onderbreken. Ze eindigde met een aangrijpende beschrijving van de ontberingen en folteringen die ze had doorstaan in Ravensbrück.
Twee leden van de SD, de Duitser Herman Veith en de Nederlander A. Touseul, legden belastende verklaringen af tegen l’Ecluse. Zij bevestigden dat l’Ecluse zich vrijwillig bij hen had gemeld en de namen van verzetsmensen had genoemd, en later ook met hen meegelopen was en adressen had aangewezen. Volgens de SD’ers ontving l’Ecluse, na eerst geweigerd te hebben, tweehonderdvijftig gulden van hen. F. M. Hemmes, een correspondent van het N.A.F. te Hilversum, die regelmatig contact had met de SD, vertelde dat l’Ecluse zich in zijn aanwezigheid bereid had verklaard tot verraad.
Na de oorlog keerde Narda in juli 1945 terug naar Nederland. Haar thuiskomst was een feestelijke gebeurtenis, maar de vreugde was oppervlakkig. De innerlijke schade door de oorlog en de schuldgevoelens over de dood van haar vrienden en collega’s waren zwaar op haar. Ze kon haar bedrijf niet hervatten en haar gezondheid ging steeds slechter. Narda zocht afleiding in Zwitserland, waar ze lange perioden verbleef om te herstellen. Ondanks de steun van haar zus Jantje en de bijzondere vriendschap met prinses Wilhelmina, bleef Narda worstelen met haar traumatische ervaringen.
Ze ontving diverse onderscheidingen voor haar moed en verzetswerk, waaronder de Amerikaanse Medal of Freedom en de Nederlandse Bronzen Leeuw. Maar de erkenning kon de leegte en de pijn die ze voelde niet vullen. Haar gezondheid bleef achteruitgaan en ze leed aan depressies, angst en ernstige hartklachten. In 1988 verhuisde ze naar de flat van haar zus in Apeldoorn, waar ze verdere zorg nodig had.
Op 31 mei 1997 overleed Narda van Terwisga in het verzorgingshuis Casa Bonita. Alleen haar zus Jantje was aanwezig bij haar begrafenis op de begraafplaats Heidehof in Ugchelen. Narda werd herinnerd als een moedige en toegewijde verzetsstrijder, maar haar leven was getekend door de zware ervaringen van de oorlog. Ondanks haar buitengewone moed en offers, bleef de oorlog een constante bron van pijn en verdriet in haar leven. Haar nagedachtenis wordt geëerd door de gedenksteen die in Apeldoorn is geplaatst en in 2019 werd de straat naar haar vernoemd.

