
Ooit was de derde maandag van oktober in Apeldoorn een dag van feest, vrijaf en volksvermaak. Het was dan kermis, en wie in Apeldoorn is opgegroeid in de vroege 20e eeuw, herinnert zich de bruisende sfeer nog levendig. Scholen bleven gesloten, boerengezinnen kwamen met versierde wagens uit de omliggende dorpen naar het centrum, en het marktplein transformeerde in een bonte verzameling van handel, muziek, wafelgeur en ouderwets plezier.
Op de markt en onder de bomen bij de Hervormde kerk vond men op die dag een drukke schapenmarkt en allerlei handelswaar. Ouders hielden zich bezig met inkopen en een drankje in het café, terwijl de kinderen verwend werden met een kermiscadeau en koek. Tegen de avond was het de beurt aan de jongelui: opgepoetst en opgedoft trokken zij richting de kermis. Zoals in elk dorp was het een gelegenheid om te flaneren, te flirten, en indruk te maken — vooral met kleding, want men bekeek elkaar tot al kritisch.
De kermis zelf bestond uit een stoomcarrousel op het voorplein, enkele draaimolens achterop het marktterrein, een reizend theater tegenover café De Poort van Kleef, en de nodige wafel- en poffertjeskramen. De echte drukte speelde zich echter af in de cafés: Karres (later Hotel Central), Het Wapen van Gelderland, de gebroeders Koppel, Hotel De Prins, en natuurlijk De Poort van Kleef zelf.
De Apeldoornse kermis verliep doorgaans rustig. De politie bestond uit vier gemeentewachters en drie rijksveldwachters die met lichte hand toezicht hielden. Soms werd er een ruzie uitgevochten of ontstond er wat geduw omdat iemand iemands meisje had afgepakt, maar veel verder dan dat ging het zelden. Jongens kochten voor hun meisjes een suikerdeegkoek met sierlijke letters: “Omdat het kermis is” of “Uit vriendschap”.
Toch veranderden de tijden. In andere steden waren kermissen al afgeschaft en ook in Apeldoorn kwam het gemeentebestuur tot de conclusie dat het feest “niet meer van deze tijd” was. Vooral kantonrechter, Gustaaf Willem Mollerus voerde in de gemeenteraad fel oppositie tegen het voortbestaan van de kermis. Hij betoogde dat er hogere vormen van vermaak waren dan drank, lawaai en draaimolens. Uiteindelijk kreeg hij zijn zin: met een kleine meerderheid stemde de raad in met afschaffing.
De bevolking was woedend. Wat restte er nog van het enige feest dat men kende? De derde maandag van oktober brak aan in stilte. Geen kermis, geen vrije dag. Wel een markt, wel cafés maar ook veel onvrede.
Tegen de avond trok een groep jongeren en mannen zingend door het dorp. In eerste instantie bleef het bij gezang en gejoel, maar plotseling vloog er een steen door een winkelruit. Dat was het startsein van een waar oproer: steeds meer mensen sloten zich aan en begonnen met stenen, bloempotten en ander gooiwerk ruiten van winkels en woningen in te werpen.
De grootste woede richtte zich op het gemeentehuis op het Marktplein. In een mum van tijd lagen de ruiten aan diggelen. De politie stond machteloos. Uiteindelijk werd versterking ingeroepen van een eenheid huzaren dat toevallig was gestationeerd op de Asselsestraat. De paardenhoeven kletterden door de straten en de menigte week uiteen. Maar niet voor lang — zelfs de huzaren werden bekogeld. Eén van hen werd met paard en al onderuitgehaald op het plein.
Pas met de komst van marechaussees uit Deventer en Zutphen, gewapend en te paard, keerde de orde terug. Samenscholingen van meer dan drie mensen werden verboden, en wie zich niet snel verspreidde, kreeg een klap met de platte sabel. De rust keerde terug maar de kermis bleef afgeschaft.