
Aan de rand van Wiesel, een buurtschap bij Apeldoorn waar de Greutelseweg zich een weg slingert tussen oude eiken en uitgestrekte weilanden, staat een klein boerderijtje dat leek op een decor uit een sprookje. Het adres was Greutelseweg 62. Hier woonde Albert ten Hoove, een dagloner die voornamelijk in het bos werkte, samen met zijn vrouw Maria Elisabeth van Amersfoort. Het stel trouwde op 5 november 1892 en kreeg twee kinderen. Op 26 december 1897 werd een levenloos kindje geboren. Enkele jaren later, op 19 november 1899, kwam hun dochter Jansje ter wereld.
In februari 1924 betrok het gezin het eenvoudige boerderijtje aan de Apeldoornseweg, zoals de straat toen nog heette. Niet lang daarna werd de naam veranderd in Greutelseweg. Daarvoor woonden ze op Wieselseweg 76. Rondom het huis hielden ze wat dieren, waaronder een Belgische herdershond met de naam Kees. Het gezin was Nederlands-hervormd en leidde een sober, landelijk bestaan waarin weinig veranderde.

Jansje bleef haar hele leven bij haar ouders wonen. Ze trouwde niet en voelde zich thuis op het erf waar ze opgroeide. Op 22 oktober 1944 overleed haar vader Albert, 75 jaar oud. Haar moeder Maria overleed op 12 april 1956, op 87-jarige leeftijd. Sindsdien woonde Jansje helemaal alleen in het boerderijtje aan de Greutelseweg.
Binnen was maar één woonvertrek en een klein hok dat in de winter werd verwarmd met een paar melkgieters die als kachel dienden. Stromend water en elektriciteit waren er niet. Water haalde Jansje uit de pomp op het erf. Als de avond viel, stak ze de olielamp aan of brandde er een kaars. Haar enige moderne gemak was een petroleumstel waarop ze soep of aardappelen warmhield. In de zomer kwam de geur van geitenmest je tegemoed, in de winter rook het naar dampende was en petroleum.
Voor Jansje was dit geen armoede, maar gewoon het leven zoals ze het kende. Ze zei het zelf met een glimlach: “Ik heb alles wat ik nodig heb.” Ze geloofde heilig in eenvoud en had haar eigen ideeën over gezondheid. Citroenen, zo vertelde ze, waren goed tegen kanker. “Dat hef een hékel aan zuur,” zei ze dan, terwijl ze een citroen opat alsof het een appel was.
Ze was een vertrouwde verschijning in de buurt. Wie langskwam, zag haar vaak onkruid wieden of haar dieren verzorgen. Ook op hoge leeftijd deed ze alles zelf. Ze liep naar de winkel in Wenum om haar boodschappen te halen en trok zich niets aan van wat anderen daarvan vonden. Ze leefde op haar eigen manier, trouw aan zichzelf en haar dieren.
De buren hadden in de loop der jaren een warme band met haar opgebouwd. De familie Van Neck en buurman Hartskamp hielpen waar ze konden. Wanneer de petroleum op dreigde te raken, werd er bijgesprongen. Elk voorjaar hielp de buurt bij een grote schoonmaak, en in de herfst kwamen de mannen langs om de ramen te lappen en het erf netjes te maken. Niemand deed dat omdat Jansje erom vroeg; het hoorde gewoon bij het leven op het platteland, waar je voor elkaar zorgde.
Met de jaren takelde Mollie, haar trouwe geit, steeds verder af. De buurman zag dat het dier leed en regelde dat er een einde kwam aan haar kwelling. Jansje was verdrietig, maar berustte. Mollie was haar gezelschap, haar laatste dagelijkse plicht. Nu het erf stiller werd, trok ze zich steeds meer terug in haar eigen wereld.

Op een mooie herfstdag kwam Piter Otterloo, die haar geregeld bezocht, aan bij het tuinpad. Hij klopte op het raam, maar er kwam geen antwoord. Dat gebeurde wel vaker, dus liep hij langs het huisje, het pad op naar de zomerse zitplek onder de oude bomen. Daar zat Jansje, haar schort nog aan, de handen in haar schoot, het hoofd iets opzij gezakt. Het leek alsof ze even uitrustte. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat haar ogen gesloten waren en haar gezicht een stille, zachte rust uitdrukte. Jansje was gestorven zoals ze had geleefd: eenvoudig en in haar eigen vertrouwde omgeving.
Ze overleed op 13 november 1989, zes dagen voor haar negentigste verjaardag. Jansje werd begraven op de begraafplaats aan de Soerenseweg, bij haar ouders in het graf, niet ver van het huis waar haar hele leven zich had afgespeeld. In de buurt werd nog lang over haar gepraat. Over haar koppigheid, haar vriendelijkheid en haar vaste geloof dat een eenvoudig bestaan genoeg was. Het huisje aan de Greutelseweg werd verkocht en is inmiddels een monument geworden.
