
Geert (Gerhard) Gosens werd geboren op 12 september 1915 in Bölkum, een dorpje bij Wuppertal in Duitsland. Zijn vader, Gerrit Gosens, was een Nederlandse veearts uit Epe. Zijn moeder, Esselina Johanna Hulsteijn, kwam uit Apeldoorn. Het jonge stel trouwde op 16 september 1911 in Apeldoorn en besloot daarna naar Duitsland te vertrekken, naar Lippstadt. Daar waren destijds veel boerderijen en Gerrit kon er als veearts makkelijker een praktijk opbouwen dan in Nederland, waar de concurrentie groot was.
In Lippstadt kregen ze drie kinderen. Regina werd geboren op 24 april 1911. Vier jaar later volgde Geert op 12 september 1915. Hun jongste zoon, Johann, werd op 17 mei 1919 geboren, in een tijd waarin Duitsland net de verloren oorlog achter zich had gelaten en in chaos verkeerde.
Die chaos werd het gezin noodlottig. Nog in 1919 werd vader Gerrit vermoord. Hoe dit precies gebeurde, is nooit volledig opgehelderd. Vermoedelijk speelde de wetteloosheid van die maanden een rol: plunderaars, ex-soldaten en radeloze boeren gebruikten vaak geweld tegen veeartsen en voedselcommissarissen, die zij als medeverantwoordelijk zagen voor vorderingen en rantsoenen. Wie de dader was en waarom het gebeurde, bleef voor de familie altijd een open wond.
Na de moord keerde Esselina met haar drie kinderen terug naar Nederland. Ze vestigden zich in Apeldoorn, waar moeder op 29 november 1923 trouwde met de 28 jaar oudere Ernst van der Lee. Zij ging dit huwelijk aan omdat zij als jonge weduwe met drie kinderen dringend behoefte had aan financiële zekerheid en een stabiel huishouden. In die tijd was het vrijwel onmogelijk voor een vrouw zonder eigen inkomen om zelfstandig een gezin te onderhouden. Het huwelijk bood haar en de kinderen onderdak en een basisinkomen. Toch hield de relatie geen stand. Op 30 april 1939 werd het huwelijk ontbonden.
In diezelfde periode gingen de levens van Geerts broer en zus ieder hun eigen kant op. Regina trouwde op 10 oktober 1934 met Gerrit Smalling. Kort daarna, op 25 december 1934, beviel ze van een doodgeboren kind. Het huwelijk was ongelukkig en strandde op 26 november 1938. Broer Johann trouwde op 2 februari 1939 met Anna Maria Robbink uit Utrecht. Regina hertrouwde enkele maanden later, op 15 november 1939, met Antoon Bos.
Zelf woonde Geert in deze jaren aan de Mercuriuslaan 77 bij zijn zus en zwager in. In maart 1940 trok hij tijdelijk naar Arnhem, vermoedelijk vanwege werk, maar al in juli dat jaar keerde hij terug en betrok hij een kamer in de wasserij aan de Ordermolenweg 67. Daar werkte hij als monteur en chauffeur. In de wasserij leerde hij wasmeisje Johanna Arnolda Pruis kennen. Op 7 januari 1942 trouwden zij. Na hun huwelijk kochten ze een woning met een grote schuur aan de Molendwarsstraat 6, waar eerder een metaalhandel had gezeten.
Inmiddels was de Duitse bezetting in volle gang. Geert sprak vloeiend Duits dankzij zijn jeugd in Duitsland. Deze vaardigheid zou hem later een strategisch voordeel opleveren in het verzet. Terwijl hij in Apeldoorn zijn garagebedrijf runde, werden zijn broers ook door de bezetting geraakt. Op 19 juni 1942 werd Gerrit naar Duisburg gestuurd voor dwangarbeid. Eerder, op 29 maart 1941, was Hermann al naar Duitsland gestuurd om daar in een fabriek te werken.
Eind 1943 besloot Geert zijn eigen knokploeg op te richten: de G.G.-groep. Aanvankelijk telde de groep een man of vijftien, onder wie familieleden en bekenden. Geert aarzelde niet om ook Duitse en Oostenrijkse deserteurs op te nemen, zoals Joseph “Sepp” Köttinger en Hermann Kempfer. Dit leverde wantrouwen op bij andere verzetsgroepen, maar hij hechtte vooral aan hun betrouwbaarheid en hun talenkennis. De groep opereerde grotendeels zelfstandig en nam risico’s waar anderen voor terugdeinsden. Geert kreeg de bijnaam “Grote Geert” en tijdens operaties had hij P.H. den Hartog als schuilnaam.
De acties van de G.G.-groep werden legendarisch. In het najaar van 1944 bevrijdden zij Lenie Mosterd en een medegevangene uit het Juliana-ziekenhuis, midden tussen Duitse officieren. Eind dat jaar kwam een bericht dat Jan “Lange Jan” Luijendijk, leider van de inlichtingendienst in Deventer, gevangen zat in Schalkhaar. Hij deed alsof hij kiespijn had en kon via een briefje naar buiten gesmokkeld de G.G.-groep laten weten wanneer hij naar de tandarts gebracht werd. Geert, Carel Pruis en Sepp Köttinger trokken eropuit, vermomd in Duitse uniformen. Ze dwongen een SD-officier zich uit te kleden, kleedden Luijendijk in diens uniform en vertrokken ongehinderd. Pas veel later sloeg de naakte officier alarm.
Een ander voorval onderstreepte Geerts roekeloosheid. De Sicherheitspolizei viel zijn huis binnen, maar hij wist in ondergoed via het dak te vluchten. De dag erna, toen soldaten zijn auto’s wilden ophalen, schoot hij vanuit dekking op hen, waarna ze zich terugtrokken. In deze periode kregen Geert en Johanna in januari 1945 een zoon. Ze noemden hem Gerhard, net als zijn vader.
In de winter van 1944 op 1945 was de voedselvoorziening in Apeldoorn en op de Veluwe ingestort. De Duitse bezetter vorderde een groot deel van de landbouwopbrengst en liet nauwelijks nog iets achter voor de burgerbevolking. Onderduikers, evacués uit het westen en gewone gezinnen leden aan ernstige honger. Verzetsgroepen, waaronder de G.G.-groep van Geert Gosens, zagen het als hun plicht om voedsel op te sporen en in beslag te nemen.
In februari 1945 hoorde de groep dat op een boerderij in Vaassen mogelijk voorraden lagen. De eigenaar, Peter Veldhuis, stond Veldhuis bekend als iemand die niet bereid was eten af te staan en die contacten zou onderhouden met de landwacht. Geert Gosens trok met drie anderen naar de boerderij. Ze eisten dat de deur werd geopend. Binnen riep men dat er zelfs wapens aanwezig waren. Op dat moment kwam Veldhuis met een hooivork naar buiten en rende op Gosens af. Hij stak Gosens in het gezicht en in het tumult dat ontstond trok Geert zijn pistool. Hij schoot, waarbij Veldhuis dodelijk werd geraakt. De verzetsgroep trok zich daarna terug.
Begin maart 1945 kreeg de G.G.-groep een tip dat in Epe een grote partij varkensvlees lag, bestemd voor de Wehrmacht. Het vlees was bedoeld om Duitse troepen te bevoorraden, terwijl in Apeldoorn steeds meer kinderen en onderduikers ernstig verzwakten door honger. Om het vlees te bemachtigen, besloot de groep de vrachtwagen te onderscheppen.
In de nacht van 6 op 7 maart 1945 fietsten zes mannen naar Woeste Hoeve. Ze droegen Duitse uniformen en zetten langs de weg een nepcontrolepost op. Meerdere voertuigen lieten ze passeren. Rond half één hoorden ze een zware motor naderen en gingen ze ervan uit dat het de langverwachte Wehrmacht-vrachtwagen was. Ze dwongen de auto tot stoppen. Pas toen het voertuig stilstond, zagen ze dat het geen vrachtwagen was, maar een grote BMW-cabriolet met vier inzittenden. Voorin zat SS-generaal Hanns Albin Rauter.
Rauter riep hen in het Duits toe en greep naar zijn pistool. Gosens sprong op de motorkap, schoot door de voorruit en gaf het bevel “Vuur!”. De verzetsmannen openden het vuur waarbij in een paar seconden 234 kogels werden afgevuurd. De chauffeur en twee officieren op de achterbank werden dodelijk getroffen. Rauter raakte zwaargewond, maar hield zich dood, waardoor hij overleefde.
De groep vluchtte direct. Pas later die dag drong door op wie ze hadden geschoten. De Duitse reactie liet niet op zich wachten. Als wraak werden bij Woeste Hoeve 117 gevangenen gefusilleerd. Elders in Nederland volgden tientallen executies. In totaal kwamen 263 mensen om het leven als vergelding voor de aanslag.
Jaren later bleef de aanslag omstreden. Journalist Jan Bruin stelde dat Gosens verantwoordelijk was voor zeker 300 doden. Oud-verzetsman Johan Middelbeek noemde dat een onterechte beschuldiging.
Na de bevrijding bleef Gosens nog een paar jaar in Apeldoorn, maar de herinneringen aan de oorlog bleven hem achtervolgen. Hij moest voor de rechtbank verschijnen vanwege de dood van Peter Veldhuis. Uiteindelijk werd hij vrijgesproken, omdat de rechtbank oordeelde dat het ging om een noodlottige samenloop van omstandigheden.
Daarnaast bleef de media aandacht geven aan zijn rol bij de aanslag op Rauter. Journalisten schreven dat hij verantwoordelijk zou zijn geweest voor de dood van honderden gijzelaars, iets waar hij zich publiekelijk steeds tegen verdedigde. De voortdurende kritiek en het herleven van de gebeurtenissen maakten het voor hem moeilijk om in Nederland een rustig bestaan op te bouwen.
In 1946 besloot hij een nieuwe stap te zetten. Hij verkocht zijn inboedel en verhuisde naar de Marktstraat 12, waar hij zijn garage voortzette en zich intensief met de duivensport bezighield. In 1954 verkocht hij zijn woning en bedrijf aan Van de Spek en emigreerde hij met zijn vrouw eerst naar Belgisch-Congo. Daar woonde hij enkele jaren, tot hij uiteindelijk besloot definitief naar Australië te vertrekken. Ver weg van de discussies in Nederland bouwde hij daar een nieuw leven op.
Maar in Nederland werd hij niet vergeten. In 1995, op hoge leeftijd, gaf Geert nog een interview waarin hij toegaf spijt te hebben van het leed dat de vergeldingsacties hadden veroorzaakt. Hij bleef echter benadrukken dat de aanslag op Rauter nooit opzettelijk was.
Geert Gosens overleed op 1 oktober 1997 in Cardinia Shire, Victoria, op 82-jarige leeftijd.
2 gedachten over “Geert Gosens: held, dader of slachtoffer?”