
Stationsplein Apeldoorn, waar de gebroeders Schimmel hun stalhouderij hadden
Berend Thomas (Bernard) Schimmel werd geboren op 8 december 1893 aan de Deventerweg 395 in het centrum van Apeldoorn. Zijn ouders, Heimen Evert Schimmel en Clara Wentink, hadden hier een stalhouderij die bekendstond als Stalhouderij Schimmel. Heimen had het bedrijf na het overlijden van zijn eigen vader overgenomen. Bernard groeide er op samen met zijn zus Jacoba en zijn broer Johannes. Iedereen droeg zijn steentje bij. Jacoba hielp haar moeder in de stalhouderij met het bedienen van klanten, terwijl Johannes en Bernard leerden hoe je mensen met paard en wagen vervoerde.
Maar de tijden veranderden. Om vooruit te blijven lopen op de concurrentie besloot hun vader een luxe automobiel aan te schaffen, een moderne personenauto waarmee hij passagiers sneller en comfortabeler naar hun bestemming bracht. Het was een ruime Darracq, een Frans fabricaat met een open chauffeursplaats en een opklapbare linnen kap voor de passagiers. Voor die tijd was dat een bijzonder gezicht in Apeldoorn, waar het wegverkeer nog grotendeels door koetsen werd bepaald.
Bernard en Johannes mochten de auto zelf nog niet besturen. In die jaren kreeg je pas een rijbewijs als je meerderjarig was en voldoende rijervaring had opgedaan. Tot die tijd moesten ze genoegen nemen met het verzorgen van de paarden en het begeleiden van ritten met de koets.
Daarom besloten de gebroeders Schimmel hun eigen pad te bewandelen. Ze kochten het pand van de heer Nijland, die hier eerder een woonbureau had, tegenover het station aan het Stationsplein 66. Ze lieten het voor 3.734 gulden verbouwen tot een moderne stalhouderij. Het pand kreeg o.a. een ruime stalling voor rijwielen en paarden. Terwijl hun vader zich richtte op vernieuwing met de automobiel, namen zij het traditionele werk met de koetsen en paarden van hem over. Op 1 mei 1909 openden zij hun eigen onderneming onder de naam Gebr. Schimmel.

Op 9 juli 1910 werd hun vader plotseling getroffen door een hartinfarct. Hij overleed een dag later thuis, op 54-jarige leeftijd. Het verlies kwam onverwacht en liet het gezin ontredderd achter. Zijn vrouw besloot de stalhouderij niet op te geven. Samen met haar dochter Jacoba zette ze het werk voort. Ze bleef de klanten bedienen met de automobiel waarin haar man voorheen had gereden.
Bernard wist wat hij wilde worden. Over een paar jaar mocht hij zijn rijbewijs halen, waarmee hij in de voetsporen van zijn opa en vader kon treden als chauffeur. Hij was een stille, serieuze jongen, en toen hij de opleiding kon volgen, begon hij enthousiast. Zo werd hij leerling-chauffeur bij automobielhandelaar Theodorus Semmelink in Arnhem. Daar reed hij regelmatig mee met een ervaren chauffeur.
Hij zat naast de chauffeur en keek nauwkeurig hoe je een auto moest besturen. Hij leerde alles over schakelen, remmen en sturen, wat in die tijd veel ingewikkelder was dan nu. Een auto starten gebeurde bijvoorbeeld met een slinger, koppelen en ontkoppelen vereiste gevoel. Hij hield aantekeningen bij over het gebruik van olie, benzineverbruik, kilometerstanden en soms ook routes en rittenadministratie.
Hij observeerde hoe je klanten hielp in- en uitstappen, hoe je beleefdheid en dienstbaarheid toonde, en hoe je bagage behandelde. Hij controleerde onderweg of de banden in orde bleven, want lekke banden kwamen vaak voor. Een leerling hielp dan bij het wisselen of plakken van de band. Hij leerde onderweg hoe je kleine technische storingen oploste, bijvoorbeeld als de motor haperde of de ontsteking niet werkte. Soms mocht hij kort stuur- en remoefeningen doen op rustige stukken weg, altijd onder toezicht van de ervaren chauffeur. Dit was de praktijkopleiding.
Na een tijdje kon hij zijn leertijd afronden. Zijn moeder had intussen als cadeau een nieuwe automobiel voor hem gekocht. Het vooruitzicht op een vast inkomen en een duidelijke plek in het familiebedrijf maakte Bernard trots.
Op maandagmiddag 3 maart 1913, terwijl de regen langs de ruiten streek, stapte Bernard in de auto van zijn werkgever, Semmelink uit Arnhem. Samen met chauffeur Leo Burkens en huisknecht Johan Hendriksen vergezelde hen. Ze vertrokken naar Doetinchem en vandaar richting Emmerik. Het was een rit zoals Bernard die al vaker had meegemaakt, een leerzame tocht waarin hij kon oefenen in de fijne kneepjes van het vak. Voor Bernard was dit meer dan zomaar een opdracht; het was een laatste stap naar zelfstandigheid.
Die avond in Wehl hielden de drie mannen nog even halt bij een café. Ze namen een glas bier en wisselden verhalen uit over hun werk en toekomstplannen. Het was voor Bernard een zeldzaam moment van ontspanning na maanden hard werken. Daarna reden ze verder, op weg naar Arnhem. De nacht viel snel, de storm trok over de velden en in het duister was de brug over de beruchte Sapperskolk nauwelijks zichtbaar…
Toen Semmelink de volgende ochtend uit Frankfurt terugkeerde en zijn auto niet aantrof, wist hij meteen dat er iets vreselijks was gebeurd. Samen met de politie begon hij een koortsachtig onderzoek.
In de vroege uren arriveerde gemeenteveldwachter Willem Klomp ter plaatse. Hij leidde het onderzoek en liet agenten dreggen in de kolk nabij de Ulenpasweg bij Laag-Keppel, maar aanvankelijk werd er niets gevonden. Wel viel het Semmelink op dat de brug beschadigd was. De hele dag en nacht zetten veldwachter Klomp en de politie het onderzoek voort, maar ze vonden niets, en bovendien had niemand de auto daar zien rijden.
De volgende dag werd de politie gealarmeerd dat er kussens in de kolk dreven. Het was duidelijk dat deze kussens uit een automobiel afkomstig waren. Terwijl mensen van heinde en verre zich langs de weg verzamelden, begonnen de agenten opnieuw te dreggen. Even later, omstreeks elf uur in de ochtend, troffen ze de auto zelf aan. De drie lichamen zaten nog in het voertuig. Blijkbaar hadden zij de deuren niet meer kunnen openen en waren zij in de auto verdronken.
Met behulp van een andere auto, die langs de kant van de weg werd opgesteld, werd het wrak voorzichtig uit de kolk getrokken. Een dikke sleepkabel werd aan het chassis bevestigd, waarna men het voertuig langzaam op de oever takelde. Toen het portier aan de bestuurderszijde werd geopend, haalde men de lichamen van de 25-jarige chauffeur Burkens en de 19-jarige Bernard van de voorbank. Daarna werd het lichaam van de 22-jarige Hendriksen van de achterbank geborgen.
De overledenen werden overgebracht naar het lijkenhuis in Hoog-Keppel. Na onderzoek bleek dat alle horloges stilstonden op kwart over acht, het moment waarop het noodlot toesloeg. Bernard overleed kort daarna, om half negen, al moet die laatste kwartier voor hem een eeuwigheid hebben geduurd. Veldwachter Klomp deed namens de autoriteiten de officiële aangifte van het overlijden, waarna de lichamen werden vrijgegeven.
Een dag later keerde het lichaam van Bernard terug naar Apeldoorn, waar zijn familie hem opwachtte. Op de dag van zijn begrafenis stonden de gordijnen langs de Deventerweg en Dorpstraat gesloten als teken van rouw. Honderden mensen verdrongen zich langs de route van de uitvaartstoet. Op de begraafplaats ontblootte men eerbiedig het hoofd, terwijl de kist op het graf werd neergezet. Er lagen enkele bloemstukken bovenop, stille groeten van hen die hem liefhadden. In de ijzige stilte sprak dominee Hattink een kort woord van troost voor zijn moeder en familie. Daarna nam broer Johannes emotioneel het woord om iedereen te danken voor hun medeleven.
Onder de aanwezigen glinsterden tranen toen het graf zich sloot boven de jongen die op het punt stond een eigen toekomst op te bouwen. Zo bleef van Bernard Schimmel het beeld achter van een bedachtzame, plichtsgetrouwe leerling-chauffeur die net aan het begin stond van zijn volwassen leven. Een leven dat, in één ogenblik, door de duisternis en de storm werd weggenomen.
