
Oude Hervormde Kerk aan het Marktplein
In het midden van de negentiende eeuw werd Apeldoorn opgeschrikt door een reeks branden die het dorp wekenlang in angst hielden. Het begon in mei 1853. Op 24 mei brak een heidebrand uit die een groot deel van het Soerens Bosch in vlammen zette. Met veel moeite wisten bewoners en arbeiders het vuur onder controle te krijgen.
Twee dagen later, op 26 mei, stond bij Hoog Soeren opnieuw een groot dennenbos in brand. De oorzaak bleef onbekend, maar de onrust groeide. Op 28 mei sloeg het vuur toe in de schuur van molenaar Willem van den Broek. Ook deze keer konden de vlammen worden geblust voordat het woonhuis verloren ging.
Een week later ging het mis bij landbouwer Gerrit de Juffer. Zijn huis en schuur brandden volledig af. Enkele weken later werd ook het rietgedekte huis van Gradus Hoegen Dijkhoff in de as gelegd. Alleen de muren bleven overeind.
Het leek alsof Apeldoorn werd achtervolgd door een kwaadaardige hand. Mensen fluisterden dat er een brandstichter rondwaarde.
Een jaar later, in de nacht van 25 op 26 juni 1854, kwam het vuur terug. In de buurtschap Eendracht, aan de grindweg richting Beekbergen, vatte een eenvoudige rietgedekte woning vlam. Het huis was eigendom van Aaltje Beekman. Binnen lagen drie gezinnen te slapen: Ter Hoeven, Spekking en Van Amersfoort. In totaal zeventien mensen, onder wie tien jonge kinderen.
Het gehuil van een baby maakte iedereen wakker. In paniek vluchtten ze naar buiten. Terwijl het dak instortte, verloren ze al hun spullen.
De volgende ochtend bleek al snel dat de brand was aangestoken. Hendrik Beekman, een 54-jarige ongehuwde arbeider uit een papierfabriek, had zichzelf aan zijn voeten verbrand en was degene die de buren gewaarschuwd had. Maar hij kwam direct onder verdenking te staan. Hij stond bekend als drankzuchtig en was al drie keer veroordeeld voor diefstal.
Later verklaarde hij dat hij door zijn nicht Aaltje dronken was gevoerd en zo tot zijn daad was overgehaald. Omdat het huis verzekerd was, dacht men dat er een plan achter zat.
Het gonsde van de geruchten. Was dit dezelfde dader die al die andere branden had aangestoken? Zelfs koning Willem III, die toen op Het Loo verbleef, kreeg bericht. Kort daarna, op 30 juni 1854, vertrok hij naar Den Haag, maar hij gaf nog wel opdracht tot een diepgaand onderzoek.
Een commissie van het Provinciaal Gerechtshof in Arnhem kwam naar Apeldoorn. Op 28 juni arriveerden de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier. Ze spraken met de bewoners en onderzochten de resten.
Tijdens een verhoor bekende Hendrik Beekman vrijwel direct. Hij zei dat hij het huis had aangestoken voor geld, op aandringen van zijn nicht. Aaltje Beekman werd ook gearresteerd. Beiden werden naar Arnhem gebracht en opgesloten in het huis van burgerlijke verzekering. Na enkele weken werd Aaltje weer vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Hendrik bleef vastzitten.
Het proces en het doodvonnis
Op 25 januari 1855 begon het proces voor het Provinciaal Gerechtshof in Arnhem. De rechters namen het hem zeer kwalijk dat hij zeventien mensen in gevaar had gebracht. Zijn advocaat, mr. A.E. Jordens, vertelde dat hij arm was, zwak van geest en verslaafd aan drank.
Maar de rechters kenden geen medelijden. Brandstichting in een bewoond huis was volgens de Franse wet, die in Nederland nog steeds gold, een halsmisdaad. Op 1 februari 1855 kreeg Beekman de doodstraf door ophanging. Volgens sommigen was hij zichtbaar geschrokken toen hij het vonnis hoorde.
Er volgde een gratieverzoek. In die tijd gebeurde het vaak dat de koning zo’n straf omzette in levenslang, soms met brandmerken of publieke vernedering. Maar op 20 juni 1855 kwam het antwoord van Willem III: het verzoek werd afgewezen. De koning zei boos:
“Wat? Is die kerel nog niet opgehangen? Voortuit, het moet direct gebeuren.”
Voorbereidingen voor de executie
De voorbereidingen voor de terechtstelling begonnen al weken van tevoren. Er was nog geen spoorwegstation in Apeldoorn. De spullen moesten per paard en wagen of per schip over het kanaal komen.
Een galg was niet aanwezig in Apeldoorn. Die werd uit Amsterdam gehaald. Ook de beulen waren er niet. Zij werden ingehuurd en kwamen uit Den Haag en Den Bosch.
Voor de ordebewaking kwam een regiment soldaten uit Deventer. Er was bewust gekozen om geen soldaten uit Apeldoorn in te zetten. Men dacht dat zij niet op hun eigen dorpsgenoten zouden schieten als het uit de hand liep.
Op de gewijde dodenakker bij de dorpskerk, later het Raadhuisplein, werd het schavot opgebouwd. Voor het gemeentehuis stond een houten tribune, bekleed met zwart laken, voor de rechters en hoge ambtenaren.
De laatste dag
Op vrijdag 22 juni 1855, nog voor de zon opkwam, werd Hendrik Beekman uit Arnhem gehaald. Hij zat in een koets, bewaakt door vier gerechtsdienaren, een groep soldaten en godsdienstleraar Keyser. Dominee Roelofs reed mee om hem geestelijke steun te geven. Rond negen uur kwamen ze in Apeldoorn aan.
Niet veel later verschenen de raadsheren Willebüs en Smit, de substituut-griffier, de advocaat-generaal en enkele familieleden van Beekman. Zij namen plaats op de tribune.
In de uren die volgden bad Hendrik en sprak hij met de predikant. Volgens getuigen was hij rustig en betuigde hij spijt.
De terechtstelling
Even voor twaalf uur werd hij naar het schavot geleid. Terwijl honderden inwoners in stilte toekeken, werd het vonnis voorgelezen. Er klonk geen geschreeuw of gejuich, het was doodstil.
Beekman luisterde aandachtig. Toen de beul het teken kreeg van de gerechtsdienaren, werd hij naar het midden van het schavot geleid. Daar hing een stevige houten balk waaraan een dikke touwlus klaar hing.
De beul legde de lus om zijn hals en trok hem stevig aan. Daarna controleerde hij of het touw goed vastzat en of de knoop op de juiste plek lag. De veroordeelde werd op een kleine verhoging gezet en op het teken van de gerechtsdienaar schoof de beul het bankje onder Beekmans voeten vandaan. Beekmans lichaam kwam met een ruk aan het touw te hangen. Het duurde even voordat zijn adem stokte. Volgens getuigen was Beekman stil en bewoog hij niet veel.
Twee uur bleef zijn lichaam zichtbaar aan de galg hangen, zoals de wet dat verplicht stelde, zodat iedereen kon zien dat het vonnis echt was uitgevoerd.
Daarna haalden de beul en zijn helpers het lichaam voorzichtig naar beneden. Beekman werd op een kar gelegd en naar de algemene begraafplaats gebracht, tegenover de Grote Kerk. Daar kreeg hij, zonder plechtigheid, een graf.
De indruk die het naliet
De executie maakte diepe indruk in Apeldoorn en ver daarbuiten. Er verschenen pamfletten met waarschuwende verzen, gedrukt in Deventer. Nog jaren later spraken mensen over de “laatste galg in Apeldoorn”. Het diende als voorbeeld dat brandstichting nooit onbestraft bleef.
In het bevolkingsregister werd kort opgeschreven: Overleden 25 juni 1855, doodstraf.
1 gedachte over “De enige ophanging in Apeldoorn: het lot van Hendrik Beekman”