
Toen in de zomer van 1855 in Apeldoorn de galg werd opgericht voor de terechtstelling van Hendrik Beekman, stond één man centraal, maar niet in het middelpunt van de belangstelling: Dirk Jansen, de laatste beul van Nederland. Hoewel het publiek vooral kwam voor het lugubere schouwspel, was de executie voor Jansen vooral een formele ambtelijke taak, die hij uitvoerde met uiterste precisie. Hij was geen inwoner van Apeldoorn, maar liet bij die gelegenheid wel een onuitwisbare indruk achter op de dorpsgemeenschap. Wie was deze man, die als laatste in ons land het beruchte ambt van scherprechter vervulde?
Het beeld dat de meeste mensen van een beul hebben, is dat van een duistere man met kap en bijl, een monster dat in naam van de staat lijfstraffen en executies voltrok. In werkelijkheid was Dirk Jansen een kalme en zelfs vriendelijke man, die in het dagelijks leven niet opviel en door zijn buren werd gezien als een gewone, bescheiden huisvader. Juist deze onopvallendheid was belangrijk voor zijn werk, want beulen stonden altijd aan de rand van de samenleving. Hun aanwezigheid werd vaak geheim gehouden, hun komst pas op het laatste moment aangekondigd. Niet zelden werden ze van buiten de regio ingehuurd om hun anonimiteit en veiligheid te waarborgen. Ze waren noodzakelijk voor het gezag, maar werden door hun gruwelijke taken ook verguisd en gemeden.
Het ambt van beul was in de negentiende eeuw al lang geen voltijds beroep meer. Ooit, in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd, vormde de scherprechter een vaste figuur in de stad, belast met het uitvoeren van lijfstraffen, brandmerken, geselingen en de doodstraf door ophanging of onthoofding. In vroegere eeuwen voerde de beul zijn werk uit in het bijzijn van schout, schepenen, burgemeesters, predikanten en het publiek, waarbij elke stap van het vonnis een ceremonie op zich was. Er werden gebeden uitgesproken, klokken geluid, en het vonnis werd meerdere keren voorgelezen. Vanaf de zeventiende eeuw begon de status van de beul af te nemen. Hij werd steeds meer een functionaris op afroep, die bij zeldzame gelegenheden zijn diensten verleende.
In 1837 werd Dirk Jansen officieel aangesteld als beul. Het aantal executies in Nederland liep toen al sterk terug. Het ministerie vond de kosten voor het aanhouden van meerdere beulen te hoog en besloot dat alleen in Amsterdam en Arnhem nog een beul in dienst bleef. Jansen reisde het hele land door wanneer hij werd opgeroepen, vaak samen met enkele collega’s uit Den Haag of Den Bosch. Zijn werk vergde grote nauwkeurigheid, want een misstap – een slecht gelegde knoop of een te korte val – kon leiden tot gruwelijke taferelen en publieke woede. Faalde de beul, dan was niet alleen de schande groot, maar liep hij ook fysiek gevaar. Het publiek was op zulke dagen talrijk, opgewonden en onvoorspelbaar.
Het dagelijks leven van Jansen speelde zich grotendeels buiten de schijnwerpers af. Door zijn beroep werd hij met de nek aangekeken. Beulen en hun families mochten vaak niet deelnemen aan het kerkelijk leven; trouwen moest thuis gebeuren, en hun kinderen werden op scholen geweigerd. Hun sociale contacten beperkten zich meestal tot de randen van de maatschappij: andere verschoppelingen, melaatsen of prostituees. In hun werk kwamen ze regelmatig in contact met het menselijk lichaam en velen ontwikkelden daarom medische kennis. Soms traden ze op als “bottendokter” of genezer. Het was bovendien gebruikelijk dat het ambt van vader op zoon werd doorgegeven, omdat niemand anders met een beul wilde omgaan. Wie als kind in het vak opgroeide, kon niet meer terugkeren in de gewone samenleving.
Na 1851 werd het beulenvak nog verder teruggebracht. Alleen Dirk Jansen bleef officieel in functie. Voor zijn werkzaamheden kreeg hij voortaan per verrichting betaald, maar zelfs toen was het aantal executies zo laag dat hij er niet van kon leven. Hij verdiende daarom als laarzenmaker een deel van zijn inkomen. In 1855 werd de beul uit Arnhem ontslagen en stond Jansen alleen nog als laatste officiële scherprechter in Nederland te boek.

Het einde van het beulenvak viel samen met de maatschappelijke discussie over de doodstraf. Het debat over nut en noodzaak van de doodstraf laaide in de jaren vijftig en zestig op. De publieke opinie keerde zich steeds meer tegen deze straf, vooral na enkele dramatische executies waarbij het publiek massaal was toegestroomd en de spanning op het plein te snijden was. Tussen 1850 en 1860 werden in Nederland nog negen doodstraffen voltrokken, waaronder de ophanging van Hendrik Beekman in Apeldoorn. Daarna werd het vonnis steeds vaker omgezet in levenslange gevangenisstraf. In 1860 voltrok Dirk Jansen nog zijn laatste doodvonnissen, in Leeuwarden, Gouda en Maastricht. Na de executie van Johannes Nathan in Maastricht werd in Nederland geen enkele doodstraf in vredestijd meer uitgevoerd.
Na de afschaffing van de doodstraf trok Dirk Jansen zich met zijn vrouw terug in Arnhem, niet ver van zijn geboortedorp Steenderen in de Achterhoek. Daar leidde hij een onopvallend bestaan als laarzenmaker. Hoewel zijn verleden als beul hem altijd zou blijven volgen, stond hij in zijn omgeving bekend als een vriendelijke, keurige man. Jansen was getrouwd met Christina Arnold, met wie hij tot zijn dood een rustig en ingetogen leven leidde.