
Hendrik Willem Leuck werd geboren op 17 februari 1902 in Apeldoorn, als enige kind van Willem Elbertus Leuck en Hendrikje Wijngaards. Zijn ouders waren enkele jaren eerder getrouwd en samen probeerden ze ondanks beperkte middelen het hoofd boven water te houden. De vroege jaren van Hendrik werden getekend door armoede en onzekerheid. Het gezin woonde in de jaren twintig aan de Oude Beekbergerweg 256, in een tijd waarin het voor veel gezinnen moeilijk was om iedere maand de huur te betalen. Hendriks moeder worstelde geregeld met de betalingen, wat uiteindelijk tot een dramatische gebeurtenis leidde: op een dag besloot de huisbaas, moe van de achterstallige betalingen, het huis in brand te steken. Alles ging in vlammen op. In de nasleep van deze gebeurtenis groef vader Leuck een hol in de grond, waarin het gezin noodgedwongen een tijdlang verbleef.
Gelukkig kon het gezin rekenen op hulp van mensen uit de omgeving, in het bijzonder van de familie Veeneman uit Wiesel, die zich over hen ontfermde en waar mogelijk bijsprong.
Na het overlijden van zijn vader in 1932 verhuisde Hendrik samen met zijn moeder naar de Kaijersmolenweg 32. Hendrik groeide op zonder broers of zussen en kreeg nauwelijks onderwijs. Zijn jeugd stond in het teken van overleven en meewerken. Al op jonge leeftijd moest hij met zijn moeder mee langs de deuren om kleine huishoudelijke artikelen te verkopen. Het was de gewoonte dat hij als enig kind zijn moeder vergezelde bij het aanprijzen van klosjes garen, sluitspelden en aardappelschilmesjes aan de deuren in Apeldoorn en omgeving. Werken in loondienst of op het land zag hij niet zitten, want dat vond hij niet bij hem passen. Hendrik koos ervoor om zich op zijn eigen manier door het leven te slaan.
Toen zijn moeder in 1935 overleed, stond Hendrik er helemaal alleen voor. Op ongeveer 35-jarige leeftijd vond hij onderdak bij Het Hoogeland in Beekbergen, een opvanghuis waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen. Het was geen luxe verblijf, maar Hendrik had daar in elk geval een dak boven zijn hoofd. Toch bleef hij gehecht aan zijn oude omgeving en de mensen uit zijn jeugd. Wekelijks liep hij vanuit Beekbergen naar Wiesel om bekenden te bezoeken, altijd op zijn vertrouwde manier: te voet en in een stevig tempo. Onderweg bezocht hij adressen in Apeldoorn waar hij welkom was voor een kop koffie of een praatje. Hoewel hij een uitkering had, gaf hij vrijwel nooit geld uit. Op bezoek bij bekenden betaalde hij niet voor de koffie, maar hij spaarde wel alles wat hij kreeg. Geld was voor hem een zekerheid, geen middel om het leven aangenamer te maken.
Werken deed Hendrik nooit met plezier. Landarbeid was volgens hem niets voor hem, en ook op Het Hoogeland beperkte hij zich tot eenvoudige klusjes. Zo hielp hij regelmatig met het schillen van aardappels voor het gezin van een personeelslid. Daarna trok hij steevast zijn jas aan en pet op en begon hij aan zijn dagelijkse tocht, altijd op zoek naar bekenden in Apeldoorn. Bij vrijwel iedereen waar hij kwam, kreeg hij wel een kop koffie of een eenvoudige maaltijd.
In het straatbeeld van Apeldoorn was Hendrik een markante verschijning. Hij liep altijd enigszins voorovergebogen, droeg een oude pet, een versleten broek met opvallend korte pijpen en een driekwart winterjas. Door zijn bijzondere verschijning, zijn wat opvallende blik en zijn manier van lopen bleef hij mensen bij. Kinderen vonden hem eng, terwijl volwassenen hem juist waardeerden om zijn bescheidenheid en vriendelijkheid. Zijn dagelijkse routine en vaste gewoonten maakten hem tot een vertrouwd gezicht.
Roken was voor Hendrik een dagelijkse bezigheid. Zelf shagjes draaien deed hij niet, dat vond hij te ingewikkeld. In plaats daarvan verzamelde hij onderweg achtergelaten peuken op straat, waarvan hij zelf een pruim draaide. Overal waar hij kwam, kreeg hij wel een sigaret of een beetje tabak aangeboden, maar zelden gaf hij daar iets voor uit. Koffie hoorde bij zijn dag. Op veel plekken was hij welkom voor een bakje koffie of een praatje. Door de jaren heen bouwde hij zo een groot netwerk van kennissen op, waar hij zonder moeite kon binnenlopen.

Aan verkering of een huwelijk heeft Hendrik nooit gedacht. Hij leefde altijd alleen, op zichzelf, maar voelde zich nooit echt eenzaam. Zijn kring van kennissen en vaste adressen zorgde ervoor dat hij altijd ergens terechtkon. De verbondenheid met zijn omgeving was groot, ondanks het feit dat hij niet aan een gezin begon. Zijn leven bleef in de kern eenvoudig en zelfstandig.
Elke week liep hij zijn vaste route van Beekbergen naar Apeldoorn en soms zelfs verder, via bekende straten als de Arnhemseweg, Schubertplein en Adelaarslaan. Onderweg rustte hij af en toe uit, bijvoorbeeld op de tuinbielzen langs de Arnhemseweg of op andere plekken waar hij welkom was. Tot op hoge leeftijd bleef hij zijn tochten maken, al werd het op latere leeftijd fysiek steeds lastiger.
Hoewel hij bekendstond als iemand die nooit geld uitgaf, was Hendrik zuinig op zijn bezit. Onopvallend spaarde hij geld en hield hij dit zorgvuldig verborgen. Pas op latere leeftijd kwam aan het licht dat hij een flinke som spaargeld had opgebouwd, die hij altijd had achtergehouden voor zichzelf.
Op 17 februari 1989, precies op zijn 87ste verjaardag, overleed Hendrik in zijn kamer op huis 17 van Het Hoogeland. De herdenkingsdienst vond plaats in zijn vertrouwde woning aan de Limburg Stirumweg. Op 21 februari werd hij begraven op de algemene begraafplaats Heidehof in Ugchelen, waar een steen zijn graf markeert.