
Willem van Pomp werd geboren op 10 oktober 1875 in Amsterdam als zoon van Jan van Pomp en Aaltje Lammers. Hij groeide op in een eenvoudig gezin aan de Leidschestraat 13, waar zijn vader als suikerbakker werkte en aan huis een eigen winkel dreef. Samen met zijn tweelingbroer Johannes, broertje Hendrik en zusje Klazina hielpen ze op jonge leeftijd mee in de winkel. Later werd hun vader machinist, maar hij kampte met een zwakke gezondheid. Uiteindelijk werd hij opgenomen in het ziekenhuis, waar hij drie dagen later, op 5 maart 1882, overleed. Na het overlijden van haar man probeerde moeder het hoofd boven water te houden als groenteverkoopster. Op 3 januari 1883 hertrouwde ze met Hendrikus Laars, eveneens suikerbakker van beroep.
In een tijd waarin sociale mobiliteit beperkt was, en vakmanschap werd doorgegeven van generatie op generatie, kwam Willem op jonge leeftijd al in aanraking met het hoedenmakersvak. Hij kreeg zijn opleiding bij dhr. Vriesman, die een pettenfabriek dreef aan de Oudezijds Voorburgwal 160. In die tijd waren petten en hoeden onmisbaar in het straatbeeld en het vak kende aanzien. Toch groeide de concurrentie in de hoofdstad, waar talloze pettenmakers hun geluk beproefden.
Willem was klein van stuk – slechts 1 meter 52 – en werd daarom op 19 december 1894 vrijgesteld van dienstplicht. Op 25 november 1903 trouwde hij met Adriana Elisabeth Cassee in Bloemendaal. Het jonge stel vestigde zich opnieuw in Amsterdam, waar binnen enkele jaren vijf kinderen werden geboren: Willem, Anton, Aaltje, Betsy en Bastiaan. Ondanks de armoede, het verlies van zoon Bastiaan en de opkomende criminaliteit in de buurt wist Willem zich staande te houden. Op 23 maart 1910 begon hij voor zichzelf met een pettenfabriek in een oud pand aan de Oudezijds Voorburgwal 9. In deze volkswijk werd het leven getekend door hard werken en samen de schouders eronder zetten. Al snel wist Willem zijn bedrijf uit te breiden en in 1912 nam hij de bestaande pettenfabriek Troost & Co aan de Prins Hendrikkade 72 over, tegenover het Centraal Station.
Verhuizing naar Apeldoorn: nieuwe kansen
De familie van Pomp was altijd op zoek naar beter personeel en hield daarbij vast aan hun eigen principes: kandidaten dienden uit hervormde gezinnen te komen. De productie werd grotendeels gedaan door meisjes die handwerk verrichtten voor een paar gulden per week, later met trapnaaimachines. Jongens hielden zich bezig met het knipwerk, hoeden maken en administratie. Kinderen werkten volop mee, tot de leeftijdsgrens uiteindelijk op 15 of 16 jaar werd vastgesteld. Voor veel jonge arbeiders was het atelier een leerschool.
Op 24 februari 1920 verliet het gezin de hoofdstad. Ze kochten een woning aan de Arnhemseweg 99 in Apeldoorn. In deze lommerrijke stad, waar het tempo lager lag en de kansen op rust en succes groter leken, kon Willem zijn vakkennis volledig benutten. Zoon Anton volgde een handelscursus en groeide uit tot handelsagent, terwijl zoon Willem boekhouder werd. De fabriek groeide en bood werk aan steeds meer mensen uit Apeldoorn en omgeving.
Groei en feestelijkheden
De jaren twintig en dertig waren bloeiperiodes voor de pettenfabriek. In 1924 trad een nieuwe beheerder aan, dhr. Wijngaards, die mede de professionalisering van het bedrijf vormgaf. Rond 1927 werden de eerste grote personeelsfeesten georganiseerd, onder andere ter gelegenheid van het huwelijk van zoon Anton. Het personeel sprak na afloop altijd vol lof over de gezellige sfeer en het respect waarmee men behandeld werd. Zondags bleef het bedrijf gesloten; Willem was overtuigd hervormd en droeg zijn geloof uit in werk en leven.
In maart 1928 verhuisde het bedrijf naar Arnhemseweg 85. De winkel op nummer 99 kreeg een sportafdeling, en het assortiment werd aangepast aan de tijdsgeest. De lonen voor het vaste personeel stegen, en vanaf 1930 betaalde de fabriek haar medewerkers 120 gulden per maand, mits ze ouder dan 25 jaar waren en uiteraard van hervormde huize waren.
Een familiebedrijf met traditie
De familie van Pomp was hecht. Zoon Anton trouwde in 1927, maar verloor zijn vrouw Toos Willis op jonge leeftijd. Hij hertrouwde enkele jaren later met Apolonia van den Hoek. Zoon Willem trouwde in 1931 met Johanna Gerrits. De verschillende gezinnen woonden allen aan de Arnhemseweg. De fabriek bleef zich intussen ontwikkelen. Dokter Kootstra vertrok in 1935 naar Scheemda, waardoor het pand aan de Arnhemseweg 107 op de veiling kwam, waarna Willem het kocht en hier zijn pettenfabriek in voortzette. In hetzelfde jaar vierde Willem zijn 60ste verjaardag.
Verlies en oorlogsjaren
Op 16 augustus 1939 overleed Adriana, Willems echtgenote, thuis aan de Arnhemseweg. Haar overlijden was een zware slag voor de familie. Tijdens de oorlogsjaren veranderde het straatbeeld. In februari 1942 omvatte het bedrijf uitsluitend de fabricatie van petten, mutsen en baretten. Hoeden en petten raakten uit de mode, en men probeerde met nieuwe producten als mutsen het hoofd boven water te houden. De oorlog liet diepe sporen na. Willem en zijn zoons kozen voor collaboratie met de bezetter en sloten zich aan bij de NSB, in de hoop hun bedrijf te behouden.
In deze periode verloofde dochter Betsy zich met de Duitser Hans Spannbauer, afkomstig uit Sudetengau. Binnen de familie werd deze verloving als vanzelfsprekend gezien, maar in de Apeldoornse gemeenschap veroorzaakte het veel afkeuring en roddel. Een Nederlandse vrouw die zich tijdens de bezetting openlijk met een Duitser verloofde, werd als een ‘moffenmeid’ bestempeld en gold als het toonbeeld van verraad.
Na de oorlog had dit grote gevolgen: de familie werd gedwongen voor het tribunaal te verschijnen, omdat zij voordeel zouden hebben gehad van de vijand. Willem werd met zijn zonen geïnterneerd, en zijn zoons raakten daarnaast hun banen kwijt. De reputatie van het gezin Van Pomp bleef lange tijd ernstig beschadigd.
Herstart en modernisering
Toch wist Willem samen met zijn zonen, na hun gevangenschap, de fabriek opnieuw op te bouwen. De fabriek nam weer personeel aan, waaronder veel vrouwelijke naaisters. Zij werden goed betaald, en het personeelsbeleid stond bekend als sociaal en vooruitstrevend. Jubilea werden gevierd; bij het 12,5-jarig dienstverband kregen medewerkers een met de hand versierd bord, vervaardigd door Sierkunst Apeldoorn.
Toch werd de pettenfabriek nooit meer het succes dat het ooit was. In de samenleving bleef het bedrijf lange tijd met een smet omgeven, en velen die er hadden gewerkt spraken er na de oorlog liever niet meer over. Trots op hun werk in de ‘Petten-atelier’ voelde vrijwel niemand zich. Waar vroeger leerlingmeisjes nog drie gulden per week verdienden aan het handwerk met trapnaaimachines en de fabriek als leerschool diende, veranderden na de oorlog de arbeidsomstandigheden en stegen de lonen. Het verleden bleef echter altijd als een schaduw over het bedrijf en haar medewerkers hangen.
Het einde van een tijdperk
Zoon Willem trouwde in 1960 met H. Schuurman en bleef met zijn gezin aan de Arnhemseweg 99 wonen. Willem zelf bleef tot zijn dood in 1969 aan de Arnhemseweg 107 wonen. Hij overleed op 1 januari, 93 jaar oud, en werd begraven in het familiegraf op de algemene begraafplaats aan de Soerenseweg in Apeldoorn.