
Gerardus Leonardus Mooyman werd op 23 september 1923 geboren aan het Kanaal in Apeldoorn. Zijn vader, Casparus Cornelis Mooijman, was hier eigenaar van Café Kanaalzicht, dat later bekend zou worden als Café de Oude Haven. Zijn moeder, Geertruida van Leeuwen, had de dagelijkse zorg over een groot gezin van acht kinderen. In de zomer van 1922 verhuisde het gezin vanuit Voorburg naar Apeldoorn, waar zij het café overnamen van Henk van den Berg. Het leven in Apeldoorn bleek zwaar en financieel lastig, en het gezin vertrok in 1926 alweer terug naar Voorburg. Vader Casparus had eigenlijk al in 1924 van het café af gewild, maar vond nooit een koper. In Voorburg werd hij bouwvakker, maar de economische crisisjaren lieten diepe sporen na.
Gerard groeide op in een gezin met uitgesproken pro-Duitse sympathieën. Zijn vader sloot zich in de jaren dertig aan bij de NSB, in de hoop op een betere toekomst en sociale zekerheid. De economische onzekerheid drukte zwaar op het gezin. In 1938 verloor Gerard zijn moeder. Vier jaar later, in januari 1942, overleed ook zijn vader. Gerard was toen achttien jaar oud en stond aan het begin van zijn volwassen leven.
Zijn jeugd werd getekend door armoede en verlies, maar ook door een opvoeding waarin nationaalsocialistische ideeën en bewondering voor Duitsland centraal stonden. Hij was de zevende van acht kinderen. Zijn schooltijd werd vroegtijdig afgebroken na het overlijden van een broer, Petrus, bij een motorongeluk. Gerard moest bijspringen in de winkel en vond daarna werk in een munitiefabriek en later bij een apotheek in Voorburg. De apotheker was een overtuigd nationaalsocialist en had veel invloed op zijn denken.
Toen de oorlog uitbrak, raakte Gerard betrokken bij bijeenkomsten van de NSB. In het gezin werd de strijd tegen het communisme als een vaderlandslievende plicht gezien. Toen hij zich in april 1941 als vrijwilliger meldde bij de Waffen-SS, geloofde hij dat hij in het belang van Nederland handelde. Hij wilde aanvankelijk dienst nemen bij het Nederlandse of het Nederlands-Indische leger, maar koos door de omstandigheden en zijn overtuiging voor het Duitse leger. Hij kwam terecht bij de SS-Freiwilligen-Standarte “Nordwest” en kreeg een zware militaire opleiding.
Na tien maanden opleiding vertrok Gerard begin 1942 naar het oostfront. Hij werd commandant van een antitankgeschut in het Vrijwilligerslegioen Nederland, dat aan het Volchovfront in Rusland vocht. Hij onderscheidde zich door zijn inzet en moed. In januari 1943 verdiende hij het IJzeren Kruis tweede en eerste klasse voor het vernietigen van verschillende Russische tanks. Zijn grootste bekendheid verwierf hij in februari 1943, tijdens zware gevechten bij het Ladogameer. In korte tijd schakelde hij dertien Russische tanks uit, nadat de eigenlijke kanoncommandant was gesneuveld. Voor deze daad ontving hij op 20 februari 1943 als eerste Nederlander én als eerste niet-Duitser het Ridderkruis van het IJzeren Kruis, uitgereikt door Adolf Hitler persoonlijk.
De nazi’s maakten dankbaar gebruik van het verhaal van deze jonge Nederlander voor hun propaganda. Gerard Mooyman werd als held op een schild gehesen. In Nederland verschenen lovende artikelen in kranten en tijdschriften. Hij werd uitgenodigd door hoge nazi-functionarissen zoals Seyss-Inquart en Mussert, bezocht recepties, parades en diners en werd overal als voorbeeld gesteld voor de Nederlandse jeugd. In sommige steden, zoals Apeldoorn, waren er zelfs plannen om een kade of plein naar hem te vernoemen, maar dit werd later teruggedraaid.
Toch had Gerard een hekel aan zijn rol als propagandaobject. Hij vond dat anderen die in de strijd waren gesneuveld even moedig waren, maar nooit zo werden geëerd als hij. Tijdens zijn korte verlof in Nederland na de uitreiking van het Ridderkruis werd hij behandeld als een beroemdheid, maar hij voelde zich ongemakkelijk bij alle aandacht. Ondanks het aanbod om in Nederland als instructeur te werken, koos hij ervoor terug te keren naar het front. Zijn trouw aan de eed, de kameraadschap en zijn strijd tegen het communisme gingen voor hem boven alles.
In de zomer van 1943 volgde Gerard een officiersopleiding tot SS-Scharführer in Radolfzell. Eind augustus vertrok hij naar de SS-Junkerschule in Bad Tölz en hij rondde de opleiding succesvol af. In het voorjaar van 1944 keerde hij terug naar het front bij Narva als SS-Standarten-Oberjunker en werd hij op 21 juni 1944 bevorderd tot SS-Untersturmführer der Reserve.
Op 4 mei 1945 werd hij door de Amerikanen krijgsgevangen gemaakt, maar enkele dagen later wist hij te ontsnappen. Hij dook onder in Duitsland en werkte enkele maanden in de kolenmijnen. In maart 1946 werd hij bij terugkomst in Nederland gearresteerd. Tijdens een transport van Scheveningen naar Delft wist hij opnieuw te ontsnappen, waarna hij geruime tijd uit handen van de autoriteiten bleef. In september 1947 werd hij bij Millingen aan de grens met Duitsland opnieuw gearresteerd en naar de strafgevangenis in Den Haag overgebracht.
Voor het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag moest Gerard Mooyman zich verantwoorden voor zijn dienst bij de Waffen-SS. De procureur-fiscaal eiste acht jaar gevangenisstraf met aftrek. In de rechtszaal werd uitgebreid stilgestaan bij zijn leeftijd ten tijde van zijn aanmelding (hij was slechts zestien jaar), zijn reputatie als ‘held van het Oostfront’ en zijn eigen beweegredenen. Ondanks zijn rol in de Duitse propaganda werd hij uiteindelijk behandeld als een gewone collaborateur. Op 16 oktober 1947 werd hij veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf met aftrek.
Tijdens de detentie en het proces kwam naar voren dat hij zich altijd uitsluitend als soldaat had gedragen en niet had deelgenomen aan gruweldaden tegen burgers of verzetsmensen. Ook wees hij erop dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan het verraden van landgenoten. Zijn jonge leeftijd en de omstandigheden waarin hij zijn keuzes had gemaakt, speelden een belangrijke rol bij het relatief milde vonnis.
Na zijn vrijlating in augustus 1949, dankzij koninklijke gratie, probeerde Gerard een nieuw leven op te bouwen. Hij vestigde zich als zelfstandig ondernemer in Groningen, trouwde en kreeg een dochter. Hij werd actief als ondernemer en als secretaris van de voetbalvereniging Hoogkerk. In zijn woonplaats werd hij geaccepteerd en behandeld als een gewone burger.
Toch bleef zijn verleden hem achtervolgen. In 1967 gaf hij een interview aan het tijdschrift Revue, waarin hij openlijk sprak over zijn fouten, zijn spijt en zijn strijd om het verleden een plaats te geven. Hij zei: “Ik beschouwde alles wat ik in de Duitse tijd heb meegemaakt als een grote persoonlijke tragedie. Ik heb gestreden en geleden voor een misdadige zaak. Nog steeds ril ik bij de gedachte aan het onvoorstelbare leed dat de nazi’s aan honderdduizenden joden en landgenoten hebben toegebracht, misdaden waarvoor ik als militair collaborateur in zeker opzicht medeverantwoordelijk ben.” Zijn Ridderkruis gaf hij weg aan een verzamelaar.
In zijn woorden klonk berusting en spijt door, maar ook de worsteling om zijn keuzes te verantwoorden tegenover zichzelf, zijn gezin en de maatschappij. Boeken over de Holocaust en de processen in Neurenberg hielden hem uit zijn slaap. “Soms lees ik erin, maar dan word ik ’s nachts schreeuwend wakker.”
Op 21 juni 1987 kwam er een eind aan het leven van Gerard door een verkeersongeval nabij Anloo in Drenthe.