
Wie terugkijkt op het leven in Apeldoorn rond 1900, ziet een wereld vol verandering. Fabrieken verrezen langs de spoorlijnen, nieuwe straten werden aangelegd en het aantal inwoners groeide snel. In deze tijd was het de veldwachter die zorgde voor orde, rust en veiligheid. Een van de bekendste en langst dienende veldwachters was Albert Peters.
Albert Peters werd geboren in 1858 in het dorp Olst. Al op jonge leeftijd moest hij de handen uit de mouwen steken, want in die tijd waren grote gezinnen en hard werken de norm. Hij trouwde op 21-jarige leeftijd met Janna Hegeman; samen kregen zij acht kinderen. Na een periode als dagloner in Olst besloot het gezin hun geluk te zoeken in het westen. In Den Helder trad Albert toe tot het politiekorps. Daar werd hij gevormd door het dagelijks werk op straat, het omgaan met mensen en het handhaven van de orde in een groeiende havenstad.
In 1888 verhuisde het steeds groter wordende gezin naar Apeldoorn, waar Albert werd aangesteld als gemeenteveldwachter. Zijn nieuwe werkgebied was uitgestrekt en gevarieerd: van het centrum met de Molenstraat tot de uitgestrekte buurtschappen als Zevenhuizen, Anklaar, Wormen en Het Woudhuis. In die tijd was Apeldoorn vooral een verzameling dorpen en gehuchten, verbonden door zandwegen en omgeven door bossen, heide en landbouwgrond.
Het leven van een veldwachter vergde plichtsbesef en doorzettingsvermogen. Het uniform van Albert bestond uit een donkere jas, een opvallende pet, en vaak een sabel aan zijn zij. Hij was te voet, soms op de fiets, altijd herkenbaar in het dorp en op het platteland. Bij zijn werk hoorde ook een grote, zwarte hond die hem overal vergezelde, behalve als het dier op eigen avontuur ging. De werkweken waren lang en de werktijden onregelmatig. Overdag patrouilleerde hij in de dorpskernen, ’s avonds en ’s nachts hield hij toezicht in de buitengebieden. Nachtrust was geen vanzelfsprekendheid, want de veldwachter was altijd bereikbaar en beschikbaar bij onraad.
In zijn dagelijkse praktijk kreeg Albert te maken met allerlei vormen van misdaad en ordeverstoringen. Diefstal, dronkenschap, huiselijk geweld en baldadigheid kwamen geregeld voor. Zo betrapte hij ’s nachts dieven bij het stelen van kolen, hield hij op het station verdachte lieden aan en betrapte hij een vrouw die geld uit een toonbanklade stal. Zijn aanpak was rechtvaardig, maar doortastend. Hij trad altijd op volgens het recht, maar met oog voor de menselijke maat. Veel winkeliers en burgers vertrouwden op zijn komst als er problemen waren. Zijn aanwezigheid gaf een gevoel van veiligheid.
Albert stond niet alleen bekend om zijn optreden bij misdrijven. In een tijd zonder moderne hulpdiensten was hij vaak de eerste die ter plaatse kwam bij ongelukken, branden of andere noodsituaties. Kinderen en ouderen werden niet zelden door hem geholpen, soms bracht hij zieke mensen naar een dokter of hielp hij verdwaalde reizigers weer op weg.
Apeldoorn groeide, er kwamen nieuwe wetten en verordeningen en het aantal voertuigen op straat nam toe. Dit stelde nieuwe eisen aan het politiewerk. Er werd steeds meer gevraagd van de veldwachters, zeker toen de bevolking groeide en de dorpen langzaam veranderden in een stad. In het begin van de twintigste eeuw was Albert samen met een klein team, van drie veldwachters en één chef, verantwoordelijk voor de veiligheid van duizenden inwoners. Dat betekende dat er vaak te weinig tijd en mensen waren om overal toezicht te houden, zeker in de uitgestrekte buitengebieden.
Ondanks de zware eisen en het bescheiden salaris bleef Albert jarenlang in functie. In 1913 vierde hij zijn 25-jarig jubileum als veldwachter van de gemeente Apeldoorn. Op het gemeentehuis werd hij toegesproken door de burgemeester Willem Roosmale Nepveu, collega’s en inwoners. Allen roemden zijn onkreukbaarheid, zijn rechtvaardigheid en het feit dat hij nooit onderscheid maakte tussen arm en rijk, vreemdeling of bekende.
Nadat Albert Peters een persoon uit het water had gered, begon zijn gezondheid achteruit te gaan. Waar hij altijd bekend stond om zijn kracht, merkte zijn omgeving dat hij steeds vaker vermoeid was en last kreeg van lichamelijke en geestelijke klachten. De spanning en het zware werk eisten hun tol. Peters bleef, ondanks deze klachten, zijn taken zo goed mogelijk uitvoeren, maar zijn gestel raakte zichtbaar uitgeput. De voortdurende druk, de onregelmatige diensten en het intense politiewerk brachten hem tot het punt waarop verder werken niet meer mogelijk was. Op advies van zijn artsen en door de aanhoudende klachten vroeg Peters eervol ontslag aan. Zo kwam er, na ruim zesentwintig jaar trouwe dienst in Apeldoorn, een einde aan zijn actieve loopbaan als veldwachter.
Na zijn pensionering trok Albert Peters zich terug uit het openbare leven. Zijn vrouw overleed enkele jaren later op 61-jarige leeftijd. Hierna kocht Albert een huis aan Oude Beekbergerweg 109 en leidde hier een teruggetrokken bestaan. Op 3 juni 1942 overleed hij, op de respectabele leeftijd van vierentachtig jaar. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Soerenseweg bij zijn vrouw.