
Stap binnen in Nieuwstraat 52, een karakteristieke woning in het hart van Apeldoorn. Gebouwd rond 1853, met een woonoppervlakte van 124 m² en gelegen op een perceel van 271 m², staat dit pand symbool voor ruim anderhalve eeuw bewogen dorps- en stadsleven. Generaties Apeldoorners woonden en werkten hier, soms in voorspoed, vaak in strijd. Ieder liet sporen na, als lagen in het metselwerk.
De familie Eikendal
De eerste bekende bewoner was huisschilder Egbert Eikendal, die met zijn vrouw Hendrika Meilink en hun zes kinderen het pand bewoonde toen het nog bekendstond als Nieuwstraat A 98. Egbert was meer dan een gewone schilder: hij was een ambachtsman met een uitstekend oog voor detail, geliefd bij aannemers en kerkenbesturen in Apeldoorn. Hij won talloze aanbestedingen, waaronder voor het schilderen van de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerk, de woning van de invloedrijke dhr. Ankersmit en de papierfabriek van Gerrit Dijkgraaf. Zijn naam werd een begrip.
Een memorabel moment vond plaats op 1 oktober 1873, toen een hevig onweer boven Apeldoorn losbarstte. Terwijl Egbert met zijn gezin aan tafel zat, sloeg de bliksem in de woning. De gasmeterkast sloeg open, zwaveldampen vulden de kamer, maar als door een wonder bleef iedereen ongedeerd. De gebeurtenis haalde de krant en gaf de familie Eikendal nog meer bekendheid.
Egbert was ook een ondernemer. In 1888 was hij medeoprichter van de Apeldoornsche Bouwmaatschappij, een collectief van lokale ambachtslieden die vastgoedprojecten ontwikkelden. Zowel hijzelf als zijn zoon Gerrit tekenden in als aandeelhouders. Ze investeerden in huizen aan de Kerklaan en Paslaan. Egbert bezat een eigen rijtuig, wat in die tijd symbool stond voor zijn welvaart. Toch verkoos hij de eenvoud van het schilderambacht boven het grootkapitaal.
In 1888 verhuisde het gezin naar de Deventerstraat, waar ze hun schildersbedrijf voortzette. Egbert bleef wel eigenaar van het pand aan de Nieuwstraat en verhuurde het.
De zussen Spronk
De woning werd kort daarop bewoond door de Groningse zussen Annetta en Maria Spronk, die zich ontpopten als succesvolle naaisters. Ze openden een kostuumnaaiatelier in het huis en wisten daarmee niet alleen hun eigen inkomen veilig te stellen, maar boden ook werk aan jonge meisjes uit de buurt die bij hen in de leer gingen.
In een tijd waarin vrouwen slechts zelden een eigen onderneming runden, was hun atelier een unicum. De zussen stonden bekend om hun nette werk, punctuele levering en goede omgangsvormen. Voor Apeldoornse dames was een japon van Spronk een statussymbool.
Hun verblijf legde de basis voor een lange traditie van ondernemerschap in het pand. Na enkele jaren verkozen ze een rustiger bestaan buiten het centrum.
De familie Stokkhuijzen
Vanaf 1891 vestigde zich een cultureel nest in de woning. Hendrik (Henri) Stokkhuijzen, geboren in Gorinchem, was een begenadigd dirigent, pianoleraar en componist. Samen met zijn vrouw Paulina van der Jagt verhuisde hij naar Apeldoorn, waar hij het Apeldoorns Mannenkoor leidde en lessen gaf aan de middenklasse van de stad.
Het huis groeide uit tot een plek van muziek en intellect. Ook Henri’s zus, zijn stiefmoeder en andere familieleden kwamen bij hem inwonen. Na het vertrek van de tijdelijke bewoners Dirk Eikendal en zijn gezin in 1898, werd het huis geheel in handen van de familie Stokkhuijzen.

De zoon des huizes, Adriaan Stokhuijzen, erfde niet de muziek, maar de beeldtaal. Hij bouwde in 1926 in de achtertuin een fotografisch atelier en werd een van de bekendste fotografen van Apeldoorn. Hij fotografeerde zowel het alledaagse leven als officiële gelegenheden.
Zijn grote doorbraak kwam toen hij werd gevraagd om foto’s te maken op Paleis Het Loo, waaronder van de jonge prinses Juliana op haar achttiende verjaardag. Zijn fotokaarten vonden gretig aftrek door heel Nederland. Hij trouwde met Frederika Mensens en kreeg drie kinderen, die opgroeiden tussen negatieven, statieven en portretopstellingen.



Anna van der Jagt
In 1933 kwam Anna van der Jagt, tante van Adriaan, naar Apeldoorn. Ze had in Den Haag gewoond, waar ze met haar man Hendrik Kuis een drogisterij runde onder de naam Drogisterij Hanenburg. Na zijn plotselinge overlijden in 1929 bleef Anna achter met de zaak.
Ze probeerde haar leven voort te zetten, maar het lukte niet goed om de drogisterij draaiende te houden. Ze zocht een huurder voor het pand en vertrok in mei 1933 naar Apeldoorn om bij haar neef te wonen. Daar kwam ze tot rust, maar ze voelde zich toch niet thuis in de stad. Binnen enkele maanden vertrok ze naar Rijswijk, waar ze de draad weer probeerde op te pakken.
De familie Fokkens
In 1938 vestigde Jan Fokkens, meester-schoenmaker, zich met zijn vrouw Anje Bulten en hun kinderen in het huis. Hij had een goedlopende schoenmakerij aan de Molenstraat 30.
Maar het gezin droeg een groot verdriet. In 1931 verongelukte hun zoon Jan Fokkens jr. op 22-jarige leeftijd. Hij werkte als chauffeur bij expeditiebedrijf De Volharding in Utrecht en kwam om het leven bij een ongeval op de Arnhemseweg bij De Bilt. Zijn stuur blokkeerde in een bocht, en toen hij probeerde uit de cabine te springen, kantelde de wagen op hem. Hij was op slag dood. De familie sprak er weinig over, maar de pijn bleef sluimeren.
Toch bleef het huis gevuld met bedrijvigheid. Klanten kwamen aan huis voor reparaties, kinderen speelden op het erf, en de geur van schoensmeer en leer vulde het atelier.
De familie Pijpeman
Op 14 mei 1940, na het bombardement op Rotterdam, vluchtten Levie Pijpeman, zijn vrouw Aaltje Coster, hun kinderen Abraham en Coenraad, en familieleden Abraham sr. en Joël naar Apeldoorn. Op 1 augustus 1940 openden ze in de Nieuwstraat een dames- en herenkleermakerij.
Levie werkte voor de Joodse Raad en bij het Apeldoornsche Bosch, waar hij kleding vervaardigde voor gedeporteerden. Zijn kinderen bezochten de Joodse school in Apeldoorn. Maar de dreiging kwam dichterbij. In oktober 1942 werden Levie en Joël naar werkkamp Lievelde gestuurd, gevolgd door deportatie naar Westerbork.
In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 werd ook de rest van het gezin opgehaald. Ze kwamen in barak 62 in Westerbork. Abraham sr. werd al in oktober 1942 gedeporteerd naar Auschwitz en vermoord. De rest van het gezin werd op 25 februari 1944 overgebracht naar Theresienstadt, en vervolgens naar Auschwitz. Op 6 oktober 1944 werden Levie, Aaltje, Abraham en Coenraad daar vermoord.
Christiaan Ackema
In 1942 werd het pand toegewezen aan Christiaan Ackema, een tandtechnicus uit IJmuiden. Zijn praktijk groeide snel door zijn servicegerichte aanpak. Zijn slogan luidde: “Uw kunstgebit slecht? Dagelijks elk uur bij Ackema terecht.” Hij werkte met moderne apparatuur, deed spoedreparaties en stond bekend als betrouwbaar.
Maar het succes had een pijnlijke keerzijde. Ackema betrok het pand nadat het onteigend was van de Joodse familie Pijpeman. Door het nazi-beleid kwam het pand onder beheer van een Verwalter. De deportatie van het Joodse gezin werd gevolgd door de herverdeling van hun bezit.
Ackema was een veelzijdig man. Naast zijn vak had hij een passie voor muziek. Hij speelde orgel en piano, trad op met zijn band De Rotterdamse Straatmuzikanten en was geliefd in muzikale kringen. Zijn familie had eerder een tandtechniekpraktijk in Zaandam en Den Helder. Ackema bouwde zijn praktijk uit tot een begrip in Apeldoorn.


Een monument van mensenlevens
Vandaag de dag bestaat de praktijk nog steeds. Zijn zoon Chris en kleinzoon Chris jr. zetten het familiebedrijf voort. Daarmee is het een van de oudste, nog bestaande tandtechnische praktijken van Apeldoorn, geworteld in geschiedenis en gebouwd op drie generaties vakmanschap.
Nieuwstraat 52 is geen gewoon huis. Het is een levende tijdcapsule. De meester-schilder, de naaisters uit Groningen, de dirigent en zijn zoon met koninklijke connecties, de weduwe met haar Haagse winkel, de schoenmaker met zijn verlies, de Joodse familie die hun toevlucht zocht en het niet overleefde, en de tandtechnicus met zijn piano: ze vormden samen het hart van dit pand.