
AI-reconstructie op basis van zijn signalement en een foto van zijn zoon
Als je geboren werd in het begin van de negentiende eeuw in Württemberg, Duitsland, dan was armoede je metgezel en zekerheid zeldzaam. Zo groeide ook Johann Max Gfrörer op. De schrale landbouwgrond leverde weinig op en de vooruitzichten in Zuid-Duitsland waren somber. In die tijd hoorden veel jonge Duitsers verhalen over het welvarende Nederland, waar vaklieden en arbeiders meer kansen kregen dan thuis. Voor een jonge vent zonder bezittingen, maar met handen die wilden werken, klonk dat als muziek in de oren. Zo vertrok Johann, nog maar net volwassen, naar Nederland, zoals zovelen in die tijd.
Nieuwe start in Haarlem
In Haarlem vond Johann werk als bakker. Het was zwaar en eenvoudig werk, maar het bood tenminste vastigheid en dagelijks brood. Hij leerde er Margaretha Wilhelmina Bijdemasschen kennen, een Joodse vrouw uit Amsterdam. Met haar kreeg hij een relatie en toen zij zwanger raakte, lag een huwelijk voor de hand. Maar er was een groot probleem: Johann was officieel geen Nederlander en zonder Nederlandse nationaliteit was een wettig huwelijk niet mogelijk.
Zijn collega’s en bekenden waardeerden hem echter zo zeer dat ze aanbevelingsbrieven schreven, waarin zij beschreven hoe Johann zich volledig had aangepast aan het Nederlandse leven. Dankzij die warme steun, en omdat Johann altijd klaarstond voor anderen, kreeg hij uiteindelijk het Nederlanderschap toegekend. Zo kon hij op 7 november 1838 trouwen met Margaretha.
Gezin in Amsterdam: geluk en verdriet
Het jonge stel vestigde zich aan de Marken in Amsterdam, een buurt vol levendigheid. Tussen 1838 en 1853 kregen ze negen kinderen. Maar het was een tijd waarin kindersterfte aan de orde van de dag was. Zes van hun kinderen overleden op jonge leeftijd, een onvoorstelbaar verdriet dat het gezin voor altijd tekende. Het huis van de familie Gfrörer moet vaak stil zijn geweest, met lege plekken aan tafel. Toch stond Johann in Amsterdam bekend als een sociale man die zich inzette voor minderbedeelden en deelde wat hij had. Hij was geliefd in zijn omgeving en maakte zich sterk voor mensen die het moeilijk hadden.

Een nieuwe droom: naar Apeldoorn
Op 5 januari 1867 werd Johann zestig jaar en vond hij het tijd voor een nieuwe stap. Het zware werk in de bakkerij had zijn tol geëist en samen met zijn gezin en schoonzus besloot hij Amsterdam te verruilen voor Apeldoorn. Waarom Apeldoorn? Misschien trok het rustige dorp hem aan, of lonkte het platteland na al die jaren stadse drukte. Ze kochten een bouwplaats met woning, waar Johann plannen had om een café te bouwen en zijn liefde voor bier te delen met anderen.
Maar het geluk liet zich niet dwingen. Slechts twee weken na hun verhuizing, op vrijdag 19 juni 1868, brak er een enorme brand uit in de stoompapiermolen van de heer Sanders. Het vuur verspreidde zich snel naar de papierfabriek van de buurman, de heer Van Milligen, en vernietigde ook de woningen op de Koudhoorn, waaronder die van Johann. Gelukkig was de familie Gfrörer goed verzekerd en wist Johann het stuk bouwgrond uiteindelijk te verkopen. Zo konden ze op zoek naar een nieuwe plek.
Bier en ontmoeting: de tapperij en herberg
Op de hoek van de Nieuwe Markt vond Johann wat hij zocht. Op 10 augustus 1868 opende hij daar eindelijk zijn eigen tapperij en slijterij. Zijn bieren, zowel Duits als Nederlands, waren populair en Johann breidde zijn assortiment telkens uit met nieuwe soorten. Voor slechts 8 cent per glas of 12 cent per flesje was het voor iedereen toegankelijk, waardoor zijn zaak al snel in trek was bij de dorstigen van Apeldoorn.
Ondertussen veranderde het gezin. Dochter Anna trouwde in 1870 met IJsbrand ten Zweege, een klerk die dertig jaar ouder was. Margaretha, de andere dochter, bleef ongehuwd bij haar ouders wonen. Zij had een handicap waardoor ze niet voor haarzelf kon zorgen, maar ze werd geliefd bij de gasten. Zoon Johan Max vertrok naar Arnhem, waar hij op het verkeerde pad raakte en in de criminaliteit belandde.
In april 1871 verhuisde het gezin naar een nieuw pand aan het kanaal. De plek stond bekend als “De kop van de Vaart” en lag precies voor de nieuwe laad- en losplaats. Het pand bestaat nu, ruim 150 jaar later, nog steeds en is bekend als Café de Oude Haven. Hier begon Johann opnieuw, en de tapperij groeide uit tot een volwaardige herberg waar gasten konden drinken en overnachten. Wie binnenkwam, trof een gelagkamer met mahoniehouten meubels, een kast vol tinnen en glazen servies, een grote houten tafel in het midden, een ruime fauteuil bij de kachel en een zacht tikkende staande klok op de achtergrond. De slaapkamers boven waren eenvoudig en koud, met ratten als ongewenste huisgenoten, maar de ramen boden uitzicht op het levendige kanaal.

Buiten stonden bloeiende hortensia’s in bakken die het erf kleur gaven, een tentwagen en handkar naast een bruin paard in de stal. Er was geen elektriciteit of stromend water: het licht kwam van olielampen en kaarsen en water werd uit het kanaal gehaald.
Margaretha zorgde elke dag voor de maaltijden, die in die tijd eenvoudig, voedzaam en vooral vullend waren. Gasten konden rekenen op stevige soepen, aardappelen met seizoensgroenten, stoofschotels van rund- varkens- of paardenvlees, en versgebakken brood. Vaak werd er bij het ontbijt pap of brood geserveerd, soms aangevuld met kaas of spek. ’s Avonds stond er meestal een warme maaltijd klaar, bijvoorbeeld een stamppot, hutspot, of een eenvoudige braadpan met vlees, uien en wortelen. Voor de gasten met weinig geld was er altijd soep met brood of een kom pap.
Daarnaast hield Margaretha het beddengoed schoon, wat destijds een hele klus was. De lakens en dekens werden regelmatig gelucht en met de hand gewassen in een tobbe, want stromend water was er niet. Zij zorgde ervoor dat elke gast in een fris bed sliep.
De herberg werd een bruisend middelpunt in de buurt. Mensen kwamen er samen voor vergaderingen, veilingen en sociale bijeenkomsten. Zowel dorstige reizigers als buurtbewoners vonden er hun plek.
Tegenslag na tegenslag
Maar het geluk bleef wankel. In 1873 werd Johann’s vrouw ernstig ziek. Tot dan toe was Margaretha de spil van het huishouden en de herberg geweest: zij verzorgde de gasten, hield de administratie bij en zorgde voor hun dochter. Zonder haar hulp kon Johann onmogelijk het zware werk in de herberg combineren met de zorg voor zijn zieke vrouw en hun gehandicapte dochter. De situatie werd onhoudbaar en het gezin moest de herberg verkopen, wat in de zomer van 1874 gebeurde. Ze deden de zaak over aan koopman Willem Bennink.
Het gezin verhuisde hierna naar de Brink, waar Johann een Koffie- en Bierhuis begon onder de naam “De Apeldoornsche Bierhal”. Ondanks alle tegenslag bleef hij ondernemend. Hij introduceerde nieuwe soorten bier, breidde het assortiment steeds verder uit, liet een nieuw biljart plaatsen en organiseerde regelmatig biljartwedstrijden met aantrekkelijke prijzen. De Bierhal groeide in korte tijd uit tot een levendige ontmoetingsplek waar vaste klanten en nieuwkomers zich welkom voelden. Johann probeerde, ondanks zijn zorgen, het beste te maken van zijn nieuwe zaak en hield vast aan zijn gastvrije reputatie.

Toch bleef het leven zwaar. De gezondheid van Margaretha ging snel achteruit. In de nacht van 12 januari 1876 overleed ze, thuis, om twee uur ’s nachts, op 58-jarige leeftijd. Johann bleef achter met zijn gehandicapte dochter en zijn zoon zat op dat moment vast in Den Haag. Margaretha, die altijd de boekhouding had gedaan, werd node gemist. Schulden stapelden zich op en op 13 augustus 1878 werd Johann zelfs failliet verklaard. Zijn woning en inboedel werden geveild en verkocht voor zo’n 3500 gulden. De nieuwe eigenaar, de heer Ravenhorst, zette het Bier- en Koffiehuis voort, terwijl Johann en zijn dochter Margaretha op straat kwamen te staan.
Johann was een trotse man. Toen hij failliet ging, verscheen zijn naam in alle kranten en de schaamte daarover viel hem zwaar. Hoewel zijn dochter Anna en haar man aan de Brink 9 woonden, kon Johann het niet over zijn hart verkrijgen om bij hen in te trekken. De gedachte afhankelijk te zijn van familie en als mislukkeling bekend te staan, deed hem pijn. Daarom besloot hij Apeldoorn te verlaten. Samen met zijn dochter Margaretha vertrok hij eerst naar Rotterdam en later naar Amsterdam, waar ze uiteindelijk een woning huurden aan de Karthuizersstraat 4.
Het einde van een bewogen leven
Op 22 april 1880 overleed schoonzoon IJsbrand ten Zweege. Anna bleef wonen aan de Brink in Apeldoorn, maar de zorgen van de afgelopen jaren drukten zwaar op Johann, wiens gezondheid steeds verder achteruitging. In juni 1881 nam Anna haar vader en zus bij haar in huis om voor hen te zorgen. Johann overleed hier uiteindelijk op maandag 14 november 1881, op 67-jarige leeftijd.

Na zijn dood bleven Anna en Margaretha nog enkele jaren bij elkaar wonen, tot Anna in 1886 overleed. Margaretha werd daarna opgenomen door een neef in Loosdrecht, waar ze in 1890 stierf. Zoon Johan Max, die nooit rust vond in zijn leven, bleef uiteindelijk alleen achter en kwam ondanks pogingen als kelner en boekbinder steeds weer in aanraking met justitie.