
Jacob (“Jaap”) Kluin werd geboren op 18 augustus 1875 in het dorp Olst als zoon van Reinder Kluin en Woutina Boerdam. Hij groeide op in een groot gezin van tien kinderen, maar in 1882 verhuisde het gezin naar Apeldoorn, naar Kanaal Noord, waar vader zijn boerenbestaan ruilde om koetsier bij Het Loo te worden. In die tijd ontwikkelde Apeldoorn zich van een agrarisch dorp tot een levendig stadje, wat veel nieuwe bewoners trok. Jaap was zeven jaar oud bij de verhuizing en zou de snelle groei van Apeldoorn van nabij meemaken – van enkele tienduizenden inwoners rond 1900 tot bijna 80.000 rond het eind van de Tweede Wereldoorlog.
Als jongeman leerde Jaap het timmervak. Hij ontpopte zich tot timmerman in de brede zin van het woord, wat destijds inhield dat hij ook als aannemer optrad. Op 11 februari 1899 trad hij in Apeldoorn in het huwelijk met Geertruida de Graaf. Ze kenden elkaar uit de buurt. Geertruida was destijds dienstmeisje bij de familie Huinink ten Bokkel aan de Vlijtseweg 9.
Kort na hun trouwen vestigde het jonge paar zich aan de Korteweg 169 in Apeldoorn. Jaap oefende zijn vak uit als aannemer en legde daarmee de basis voor zijn latere bouwbedrijf. Zo werd in 1900 de bouw van een nieuwe onderwijzerswoning gegund aan Jaap. Hij nam het werk aan voor f 4378, een scherp bedrag dat hem de opdracht opleverde en waarmee hij naam kreeg in het dorp. In 1903 bouwde hij een huis aan de Julianalaan, op de hoek met de Korteweg, een van de eerste woningen in die nieuwe buurt. In 1906 bouwde hij een burgerwoonhuis met werkplaats en erf nabij de Langeweg voor dhr Posthuma voor een slordige 1950 gulden. Jaap werkte in die jaren nauw samen met zijn jongere broer Johan, die eveneens het timmervak beoefende. De gebroeders Kluin woonden een tijd lang naast elkaar en trokken gezamenlijk op bij bouwprojecten. Rond 1911 sloeg Johan echter een andere weg in: hij verliet de bouw om kruidenier te worden in het naburige Wenum. Dit was echter van korte duur, want Johan overleed op 22 december 1914 op slechts 33-jarige leeftijd. Hij liet meerdere jonge zoons na, van wie er later verscheidene in de voetsporen van hun oom Jaap zouden treden door eveneens aannemer te worden.

Jaap zette intussen onverminderd zijn bouwactiviteiten voort en ontwikkelde zich tot een gerespecteerd aannemer in Apeldoorn. Toch ging het leven niet alleen over rozen. In korte tijd overleden zijn ouders: in 1922 verloor Jaap zijn moeder Woutina, die 82 jaar oud werd, en zijn vader Reinder overleed korte tijd later, in 1923, op 79-jarige leeftijd. Een groot gemis was dat Jaap en Geertruida nooit kinderen kregen. In 1926 kocht Jaap een stuk grond aan de Waldeck Pyrmontlaan. Hier bouwde hij een woning op nummer 14. Dit huis – gelegen aan de latere Zwolseweg – zou de definitieve thuisbasis van Jaap en Geertruida worden. Ze woonden hier op stand tussen allerlei hooggeplaatste figuren. Zo werd Jaap buren met luitenant-generaal, hofdienaar en lid van het adellijke geslacht Cornelis Lubertus van Suchtelen van de Haare, predikant Henrinus Westerman Holsteijn, Particulier Secretaris van H.M. de Koningin François Marie Leon baron van Geen én de burgemeester, Cypriaan Gerard Carel Quarles van Ufford.
In de decennia na 1900 groeide Apeldoorn explosief, en Jaap droeg met zijn timmermansbedrijf actief bij aan de uitbreiding van de stad. Hij richtte zich vooral op de bouw van woonhuizen voor particulieren, zowel voor de gegoede burgerij als voor de middenstand en werkenden. Zo realiseerde hij in de jaren 1920 en ’30 meerdere panden in de toen nieuwe villawijken en straten van Apeldoorn. Een voorbeeld daarvan is de Wendenlaan in de buurt van Het Loo: in 1930 bouwde Jaap daar een viertal bescheiden huizen (nummers 2, 4, 6 en 8) in opdracht van Johannes Nijdeken. Nijdeken was huisknecht bij het Koninklijk Paleis Het Loo en nam zelf zijn intrek in Wendenlaan 6, terwijl Jaap de overige huizen voor hem neerzette als huurwoningen. Dat een paleisbediende juist Jaap inschakelde, duidt op het vertrouwen in zijn vakmanschap. De huizen aan de Wendenlaan waren degelijk gebouwd in traditionele baksteenstijl; één detail is bekend van nr. 6: dat het aan drie zijden spouwmuren had – destijds een modern bouwkundig voordeel om warmte binnen te houden. Van het geld dat hij ermee verdiende, kocht Jaap verschillende woningen met grote stukken bouw- en weilanden in Wenum en Emst op.

In 1932 bouwde Jaap een dubbel woonhuis aan de Frisolaan 1-3 in de Parkenbuurt. Dit project kwam voort uit een ingediend bouwplan voor een enkel woonhuis, dat al snel werd aangepast naar twee onder één kap. Opdrachtgever was de rijwielhersteller Henri Slijkhuis.

De huizen aan de Frisolaan sloten qua stijl aan bij de toen gangbare bouwtrend van eenvoudige maar keurige middenstandswoningen – functioneel van opzet, met traditionele elementen – die de Parkenbuurt in die jaren vormgaven. Jaap was niet alleen bouwer van nieuwbouw; hij hield zich ook bezig met verbouwingen en ontwikkelingsprojecten. Een markant voorbeeld is de woning aan de Langeweg 68, een middenstandswoning uit circa 1915, die hij in 1937 grondig liet verbouwen. Jaap trad hier op als opdrachtgever en schakelde collega-aannemer J.F. Mooy in om het pand te moderniseren. De verbouwde woning kreeg een karakter in “traditioneel-zakelijke” trant, met één bouwlaag en een deels plat, omlopend schilddak met een kleine topkap. Aan de voorzijde kwamen een forse serre en een erker, elementen die zowel voor extra licht als voor verfraaiing zorgden. Deze verbouwing toont dat Jaap oog had voor de ontwikkelingsgeschiedenis van Apeldoorn: hij investeerde in bestaande bouw en paste deze aan aan de moderne woonwensen van de jaren ’30. De woning aan de Langeweg 68 staat er vandaag de dag nog altijd en geldt als een representatief voorbeeld van de vroeg-20e-eeuwse middenstandswoning in de Parkenwijk. Dergelijke panden dragen bij aan het karakteristieke stadsbeeld en herinneren aan Jaaps bijdrage aan de lokale bouwgeschiedenis.
In 1939, aan de vooravond van de oorlog, realiseerde Jaap een van zijn laatste projecten: een nieuw woonhuis aan de Nassaulaan 3b. Deze kavel in de chique Nassaulaan was decennia eerder nog onbebouwd gebleven en kreeg nu, onder Jaaps regie, een eigentijdse woning. Daarmee sloot hij zijn actieve loopbaan af met nog een bescheiden toevoeging aan Apeldoorns aanzienlijke woningvoorraad.

Inmiddels was hij in de zestig en keek hij terug op een lange carrière als timmerbaas en aannemer in dienst van zijn stad. Hij had Apeldoorn letterlijk zien groeien en was zelf een radertje geweest in die groei – van het oude dorpscentrum tot de nieuwe wijken aan de rand, overal liet hij zijn sporen na in baksteen en cement.
Tijdens de moeilijke oorlogsjaren 1940–1945 trok Jaap zich steeds verder terug uit het openbare leven. Zijn gezondheid ging langzaam achteruit. De bevrijding heeft hij nog mee mogen maken, maar op woensdag 13 februari 1946 overleed hij om precies 14.00 uur in zijn woning aan de Waldeck Pyrmontlaan. De aangifte van zijn overlijden werd gedaan door Jannetje van Beek, de vrouw van de plaatselijke begrafenisondernemer, die het afscheid namens de gemeenschap coördineerde.
Jaaps vrouw Geertruida bleef nog twaalf jaar alleen wonen in het huis dat zij samen hadden opgebouwd. Ze overleed op 11 oktober 1958. Hoewel het echtpaar geen kinderen kreeg, werd hun graf op de begraafplaats aan de Soerenseweg in stand gehouden. In 2018 werd het graf opnieuw geschilderd door vrijwilligers, uit respect voor een man die met zijn handen een blijvende stempel op Apeldoorn had gedrukt.
