
Hendrik Jan Kok Ankersmit werd geboren op 25 augustus 1832 in Amsterdam als tweede van veertien kinderen van Peter Kok Ankersmit, een welgestelde marokijnleerfabrikant uit Deventer, en Jacoba Gerharda ter Meulen. In 1836 vestigde het gezin zich in Apeldoorn, waar de familie uitgroeide tot een van de invloedrijkste in de regio.
Zoals gebruikelijk voor oudste zonen uit vermogende families, werd ook van Hendrik Jan verwacht dat hij het familiebedrijf zou voortzetten. In 1849 begon hij daarom een studie farmacie aan het Atheneum Illustre in Deventer, waar hij echter vooral gegrepen werd door de colleges in plantkunde en scheikunde van professor Marinus Johan Cop.
In 1853 vertrok hij voor vijf jaar naar Parijs, waar hij praktijkervaring opdeed in de geitenleerbranche. Daarna volgden kortere stages in Duitsland. In 1858 werd hij eigenaar van een kleine looierij aan de Grift in Apeldoorn, strategisch gelegen aan het kanaal, nabij de gasfabriek. In 1861 trouwde hij met Geertruida Arnolda Liese, dochter van de architect van het oude Apeldoornse raadhuis. Het echtpaar bleef kinderloos. Bij de looierij liet hij een villa bouwen met de naam “Marocco”.

Hoewel hij het bedrijf succesvol leidde, verkocht hij het in 1868. De fabriek, onder de naam Firma Ankersmit, werd uiteindelijk in februari 1871 ontbonden. Nadien werd hij agent van de Haarlemsche Brandverzekering-Maatschappij.
Zijn ware passie lag echter in de natuur. Tijdens zijn studie was hij gegrepen door de plantkunde. Wat begon met het aanleggen van een herbarium, groeide uit tot een levenswerk van nationale betekenis. Hij verzamelde duizenden planten, kruiden en zaden. In Frankrijk volgde hij als student excursies met tientallen jonge botanici, en ook in Nederland was hij vrijwel elk vrij moment in de natuur te vinden.
Een favoriet gebied was het Beekbergerwoud, een zeldzaam oerbos bij Apeldoorn. Daar vond hij de meest bijzondere planten. Later ontwikkelde hij bij zijn villa een wilde plantentuin, waar hij bezoekers rondleidde. Hij gaf kosteloos zaden en plantencollecties aan onderwijsinstellingen, een werk waaraan hij soms maanden werkte.
Samen met de botanici Theodorus Abeleven en Corneille Oudemans legde hij in Nederland de basis voor de moderne paddenstoelenkunde. In totaal ontdekte en beschreef Kok Ankersmit ongeveer honderd nieuwe soorten voor de Nederlandse flora. Omdat er destijds geen Nederlands werk over paddenstoelen bestond, moesten zij zich aanvankelijk behelpen met Franse literatuur.
Zijn veldwerk was indrukwekkend. Bioloog Ko Thijsse beschreef hem als “een van de voorlopers van de paddenstoelstudie” en herinnerde zich hoe hij hem met een enorme parasolzwam als zonnescherm over de Loolaan zag lopen. Ook botanicus Eli Heimans beschreef hoe Kok Ankersmit op hoge leeftijd nog energiek over de Eperheide sprong, roepend over zeldzame planten als een opgewonden jongeling.
Hendrik Jan Kok Ankersmit stond bekend als vrijzinnig liberaal en was actief binnen de vrijmetselarij. Hij nam zitting in talloze besturen, vaak als voorzitter of secretaris, waaronder de gemeenteraad van Apeldoorn vanaf 1887. Hij nam in 1871 deel aan de Nederlandsche Botanische Vereeniging en werd een sleutelfiguur in de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw, waar hij voorlichting gaf over mestgebruik, landbouwinnovatie en educatie van jonge boeren.
Daarnaast vervulde hij nog vele andere functies. Hij was onder meer penningmeester van de Gezondheidscommissie te Apeldoorn, secretaris van de Nederlandsche Pensioenvereniging voor Werklieden, bestuurslid van de Vereniging Felua, bestuurslid van de Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde, secretaris van de Natuurkundige Vereeniging, voorzitter van de Vereniging tot Veraangenaming van het Verblijf te Apeldoorn en voorzitter van het Leesgezelschap. Ook was hij agent van diverse verzekeringen, waaronder levensverzekeringen, brandverzekeringen en pensioenfondsen. Deze functies bekleedde hij in elk geval nog tot in 1900, wat getuigt van zijn grote betrokkenheid en energie tot op hoge leeftijd.
In 1891 werd hij getroffen door een groot persoonlijk verlies. Zijn vrouw Geertruida Arnolda Liese overleed op 13 september 1891 na een langdurige ziekte, ’s ochtends om half acht thuis aan het Kanaal D36. Na haar dood stortte Hendrik Jan zich nog intensiever op zijn werk en zijn vele maatschappelijke activiteiten.
Aan het einde van zijn leven schonk hij delen van zijn verzameling aan de Universiteit Leiden, waaronder duizenden zaden en gedroogde kruiden. Zijn omvangrijke herbarium liet hij na aan de Nederlandsche Botanische Vereniging.
Voor zijn verdiensten ontving hij meerdere prijzen, waaronder in 1895 een Koninklijke zilveren erepenning, een uitzonderlijke onderscheiding voor zijn wetenschappelijke werk.
In zijn laatste brief, op 20 september 1902, schreef hij zonder zelfbeklag aan zijn vriend Oudemans over zijn verslechterende gezondheid. Hij was benauwd en aan huis gebonden, en verbleef in zijn woning aan het Kanaal D36. Daar overleed hij op zondag 21 december 1902 om 23:30 uur. Hij werd 70 jaar oud.
Zijn laatste woorden in het tijdschrift De Levende Natuur luidden:
“Bescherm de inlandsche flora. Laat het zeldzame niet uitsterven.”