
Langs het Apeldoorns Kanaal, op een ochtend in de jaren vijftig, kwam de bedrijvigheid langzaam op gang. Het water was nog koud en de ochtendzon liet het ijs op de randen van het kanaal voorzichtig glinsteren. Op de kade stond een oude, houten wagen met hoge wielen, klaar om gelost te worden. Daarachter, strak in het gelid, hing een lange waslijn vol witte lakens te drogen in de frisse lucht.
Twee werklieden liepen over het dek van de aak, de één met een wollen pet, de ander met opgestroopte mouwen en de handen vol touwen. Zij hadden de nacht op het schip doorgebracht, want de vracht moest vroeg gelost en opnieuw geladen worden. Achter hen lag de “Krevierscheling”, een stoere vrachtvaarder die zijn lading zand, turf of misschien wel stenen naar Apeldoorn bracht, of weer verder richting het zuiden voer.
Aan de overkant van het kanaal, bij de grote loods met zijn kenmerkende hoge schoorsteen, lag een stapel boomstammen te wachten op verwerking. Hout was in die tijd een van de belangrijkste handelsproducten voor de stad. Mannen met petten en zware jassen sleepten met boomstammen, laadden wagens vol en liepen af en aan. De geur van nat hout, olie en het rokerige vuur in de verte mengde zich met de kou van het water.
Een oude bestelwagen, glanzend wit en keurig gewassen, reed voorzichtig over de kade. De chauffeur stak zijn hand op naar de mannen van de schuit, die even stilstonden om te kijken wie er aankwam. In de verte klonken het getik van een hijskraan en het gedempte geroep van de arbeiders. Alles bewoog in zijn eigen ritme, alsof de hele stad een werkende machine was.
Op deze beelden van het kanaal zie je het oude Apeldoorn in zijn puurste vorm: het harde werken, het leven met het water, en het samenkomen van mensen die, elk op hun manier, hun stad opbouwden. Het zijn taferelen van een tijd waarin de haven het kloppend hart van Apeldoorn was, vol bedrijvigheid, eenvoud en kameraadschap.

