
Op dinsdag 19 mei 1959, rond drie uur in de middag, werd de stilte in de bossen van de Imbosch bij Eerbeek wreed verstoord. Vier jongens uit Apeldoorn waren samen op avontuur: de veertienjarige Jacob Vermeer, de zestienjarige Jan Mulder, de zestienjarige Arie van den Akker en de dertienjarige Herman van Werven. Het was een gewone middag waarop de jongens, zoals zo vaak, op ontdekkingstocht gingen in de natuur. Ze struinden door het bos, speurden naar insecten en planten, en fantaseerden over vondsten uit vervlogen tijden.
Tussen de struiken en het hoge gras vonden ze ineens een zwaar, roestig metalen voorwerp, half verborgen onder aarde. Het trok direct hun aandacht. In die tijd was het voor jongens als Jacob en zijn vrienden niet vreemd om resten uit de oorlog tegen te komen. De verhalen over de oorlog waren nog vers, en iedereen wist dat er soms nog munitie, granaten of hulzen in de bossen konden liggen. Nieuwsgierig en onwetend keken ze naar het gevonden object, niet beseffend welk gevaar het werkelijk was.
Het voorwerp bleek een oude mortiergranaat, achtergelaten tijdens de oorlogsjaren. Dergelijke explosieven lagen soms decennialang verscholen in het Veluwse bos, een stille dreiging voor iedereen die het opraapte. De jongens wilden de granaat demonteren. Daarom pakte één van hen de granaat op en gooide deze tegen een boom.
Wat volgde was een allesverwoestende explosie. De granaat ontplofte met een enorme klap op het moment dat hij de boom raakte. Jacob stond het dichtst bij de inslag en werd dodelijk getroffen. Herman en Jan werden door rondvliegende scherven geraakt, maar kwamen er met lichte verwondingen vanaf. Arie werd niet geraakt. De schrik en het ongeloof grepen hen meteen bij de keel. In paniek rende Arie naar de weg, waar hij een passerende auto tot stoppen bracht. De inzittenden haastten zich samen met Arie terug naar de plek van het ongeluk, maar voor Jacob was het al te laat: Jacob was op slag overleden.
Herman en Jan werden met hun verwondingen naar het Juliana Ziekenhuis in Apeldoorn gebracht. Hun lichamelijke wonden zouden genezen, maar het trauma en het verlies van hun vriend lieten diepe sporen na.
Het leven van Jacob Vermeer
Jacob Vermeer woonde met zijn ouders, Jacob Vermeer (opperman van beroep) en Aaltje van Tongeren, aan de Oude Beekbergerweg 12 in Apeldoorn. Hij was een gewone jongen, geliefd in de buurt, die graag buiten was en zijn vrije tijd doorbracht in de bossen en weilanden rondom het dorp. Jacob was niet roekeloos, maar wel nieuwsgierig en ondernemend, net als zijn vrienden. Samen trokken ze er vaak op uit om te ontdekken en te spelen.
Over de granaat
De granaat die ze vonden was een stille erfenis van de Tweede Wereldoorlog, waarschijnlijk een Duits of geallieerd explosief dat nooit tot ontploffing was gekomen. Na de oorlog bleef er in heel Nederland, en zeker op de Veluwe, veel van dit soort wapentuig achter. Soms kwamen boeren of wandelaars ze tegen tijdens het werken op het land of een wandeling in het bos. De meeste mensen wisten inmiddels dat je er met een grote boog omheen moest lopen, maar voor jonge jongens als Jacob en zijn vrienden bleef de aantrekkingskracht groot. In hun onschuld zagen ze de dreiging niet.
Verdriet en herinnering
Het overlijden van Jacob Vermeer sloeg letterlijk in als een bom, niet alleen bij zijn familie, maar ook in de hele buurt en onder zijn vrienden. Wat begon als een onschuldige middag samen spelen, werd een trauma aan het gevaar dat oorlogsjaren konden nalaten.