
In het najaar van 1944 veranderde een keurige Apeldoornse villa in een plek waar het daglicht niet meer durfde te komen. Meester van Rhemenslaan 7 had nog niet zo lang geleden dienstgedaan als woonhuis van Ludwig en Sara Hanf, een ouder Joods echtpaar dat dacht in Apeldoorn rust te kunnen vinden. Maar in augustus 1941 moesten ze op bevel van de bezetter hun huis uit. Sara werd later gedeporteerd naar Westerbork en stierf daar op 30 maart 1943. Ludwig belandde in Bergen-Belsen en overleed in januari 1945.
De komst van de Sicherheitsdienst
In september 1944 kregen de nazi’s het benauwd. De geallieerden kwamen steeds dichterbij, en het Nederlandse verzet werd actiever. Om de orde te bewaren, stuurde Hanns Rauter, de hoogste nazi in Nederland, een speciaal team naar Apeldoorn. Een groep van ongeveer 60 man, afkomstig uit Antwerpen, kreeg de opdracht om het verzet te breken. Het team bestond uit Duitsers, Vlamingen en een enkele Nederlandse verrader.
Ze namen hun intrek op Meester van Rhemenslaan 7. Dit werd hun uitvalsbasis, het zenuwcentrum van terreur in de regio. De leider van het team was Karl Fielitz, een SS-officier die al eerder in Arnhem berucht was geworden vanwege zijn keiharde aanpak. Hij hield kantoor in een van de voorkamers van het huis, aan een bureau met zicht op de voortuin. In februari 1945 werd hij opgevolgd door Oskar Gerbig, maar het geweld bleef hetzelfde.
Wat binnen gebeurde: martelingen en verhoren
Mensen werden gearresteerd en naar het huis gebracht. Ze kwamen binnen met zakken over hun hoofd, onder begeleiding van gewapende mannen. Wat er binnen gebeurde, wist niemand precies, maar wie het overleefde, vertelde later dat er sprake was van harde mishandeling.
Gevangenen werden in de kelder geslagen, geschopt en urenlang ondervraagd. Ze werden wakker gehouden, mishandeld, bedreigd en vernederd. Alles om informatie los te krijgen over onderduikers, wapens of andere verzetsgroepen. Als het antwoord niet beviel, volgde nog een klap. Soms dagenlang.
De arrestatie van groep Narda
Op 30 september 1944 was het huis gevuld met elf nieuwelingen. Leden van de verzetsgroep van Narda van Terwisga, en twee geallieerde piloten: de Amerikaan Bob Zercher en de Brit Ken Ingram. Ze werkte samen met anderen om mensen te helpen ontsnappen. Iemand had hen verraden; later bleek dat een Nederlandse infiltrant genaamd Willem L’Ecluse de groep had uitgeleverd.
Dick Sichterman, een jongen van 25, werd hard aangepakt. Hij had geholpen bij onderduikadressen. De Duitsers eisten dat hij namen gaf. Hij weigerde. In de kelder hoorde Narda zijn stem steeds zwakker worden. Die nacht mocht niemand slapen.
Twee dagen later, op 2 oktober, werden Dick en zeven anderen in alle vroegte afgevoerd. Ze werden in het bos doodgeschoten. Hun lichamen werden teruggebracht en verspreid door Apeldoorn, met borden om hun nek: “Terrorist”. Een boodschap aan iedereen die nog durfde te helpen.
De Decembermoorden
Op 2 december herhaalde het patroon zich. Acht gevangenen die al weken vastzaten, onder wie de Amerikaanse piloot Bill Moore, werden uit hun cel gehaald. Niet voor verhoor, maar voor executie. Vlak bij de Koning Willem III-kazerne werden ze doodgeschoten. De Duitsers schreven er niets over op. Ze hadden het bevel. En dat was genoeg.
Laatste doden in de laatste dagen
In de dagen vóór de bevrijding sloeg de paniek bij de nazi’s toe. Ze wilden niet dat verzetsstrijders of piloten zouden worden bevrijd door de Canadezen. Op 12 en 13 april 1945, slechts dagen voor Apeldoorn werd bevrijd, voerde de SD een zogenaamd “Todeskandidatenbevel” uit: alle belangrijke gevangenen moesten worden geëxecuteerd.
Zestien mensen werden meegenomen naar het bosgebied Kruisjesdal bij Hoog Soeren en daar doodgeschoten. De lichamen werden haastig begraven. Pas weken na de bevrijding werden ze teruggevonden.
De villa op nummer 7 werd kort daarna verlaten. De vloer was besmeurd met modder. Op de muren zaten krassen en in de kelder lagen sporen van pijn en verdriet.
Een huis met littekens
Na de bevrijding verdween de Sicherheitsdienst uit Apeldoorn en keerde het gewone leven langzaam terug. Na de oorlog krijgt het pand weer de functie van pension, genaamd Ulvo. Daarna werd het in 1954 als rusthuis ingericht, wat de naam Verpleeginrichting de Zonnehoek kreeg, en later werd het weer een particulier woonhuis. In de voortuin bloeiden opnieuw bloemen, de ramen gingen open en kinderen renden weer over de stoep, alsof er nooit iets was gebeurd.
Maar het huis was niet vergeten. In Apeldoorn werd er zachtjes over gesproken. “Daar zat de SD,” fluisterden mensen elkaar toe, maar wie het werkelijk had meegemaakt, zweeg.
