
Joseph Friedrich Hesse berouwvol voor de rechter, terwijl achter hem vaag de gedaante opdoemt van zijn vroegere zelf als SS’er in uniform.
Op een gure dinsdag in januari 1950 stond een man voor de Bijzondere Strafkamer van de Rechtbank te Zutphen. Zijn naam: Joseph Friedrich Hesse, voormalig Polizei-Inspektor en lid van de SS-eenheid Landstorm Nederland. De aanklacht: betrokkenheid bij de standrechtelijke executie van acht gevangenen op 2 oktober 1944 in Apeldoorn. Zes van hen waren Nederlandse verzetslieden, de andere twee geallieerde piloten.
Joseph Hesse werd op 21 juli 1906 geboren in het Duitse Iserlohn. Tijdens de oorlog was hij als politieambtenaar verbonden aan de SS. In de herfst van 1944 diende hij als commandant van een eenheid in Apeldoorn. Toen hem telefonisch werd opgedragen acht gevangenen te laten executeren, gaf hij als pelotonscommandant het fatale bevel.
De acht slachtoffers
De namen van de slachtoffers werden tijdens de zitting in Zutphen één voor één voorgelezen. Het betrof:
J. J. Barendsen
J. Schut
W. Karreman
D. H. Wijma
R. van Gerrevink
W. J. Aalders
R. Zürcher, lid van de Amerikaanse luchtmacht
K. Ingram, lid van de Britse luchtmacht
Zij werden zonder vorm van proces gefusilleerd en hun lichamen werden publiekelijk tentoongesteld met bordjes waarop “Terrorist” stond geschreven. Volgens getuigenverklaringen waren sommigen nog in pyjama. Barendsen zong vlak voor het schot het Wilhelmus. De anderen zongen zacht mee, tot hun stemmen verstomden.
Het bevel, en de rol van Karl Fielitz
Volgens Hesse kwam het bevel van hogerhand, van Hanns Rauter. Hesse verklaarde dat hij het bevel niet vrijwillig gaf en zich er zelfs fel tegen had verzet, maar dat hij uiteindelijk gehoorzaamde uit doodsangst. “Das mache ich nicht!” zou hij geroepen hebben. Maar hij stelde toch het vuurpeloton samen.
Zijn collega Karl Fielitz stond bekend om zijn meedogenloosheid en zou de beslissing juridisch gelegitimeerd hebben als zogenaamde “SS-rechter”. Hesse wees tijdens de zitting naar hem als de werkelijke verantwoordelijke. Maar Fielitz was na de oorlog spoorloos verdwenen.
De rechtszaak
Op 24 januari 1950 begon de zitting in Zutphen. Hesse werd bijgestaan door mr. J.H. Arnold. De aanklager, mr. W.L. de Walle, herinnerde het hof aan de ernst van de misdaad, maar hield ook rekening met de situatie waarin Hesse verkeerde. Hij eiste vijf jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest sinds maart 1949.
De verdediging stelde daar tegenover dat Hesse niet uit overtuiging handelde, maar uit angst voor zijn eigen leven. Hij had, volgens zijn advocaat, gehandeld onder dwang binnen een systeem waarin de menselijkheid was verdwenen.
Hesse zelf las aan het eind van de zitting een persoonlijke verklaring voor, vijftien pagina’s lang. Hij wilde zijn rol verklaren en deels ook erkennen. Een man verscheurd tussen plicht en geweten.
Het vonnis
Het vonnis volgde kort daarna. Het hof sprak Hesse vrij. De rechter oordeelde dat Hesse niet als hoofdverantwoordelijke kon worden aangemerkt. Hij had het bevel uitgevoerd, maar handelde onder druk en had zich er aantoonbaar tegen verzet.